Het
grote beroepsopleiding-onderzoek:
Word
je een BBL'er of een BOL?
Meer
dan de helft van de Nederlandse beroepsbevolking is
middelbaar opgeleid. Het percentage mbo'ers onder
de huidige schoolverlaters is zelfs nog hoger. Daarmee
speelt het middelbaar beroepsonderwijs een grote rol.
Ruim 600.000 leerlingen krijgen er les: 450.000 via
het middelbaar beroepsonderwijs, ongeveer 160.000 via
de volwasseneneducatie.
 |
Eén
van de 600.000 |
De
diverse scholen zijn verenigd in 79 roc's: regionale
onderwijscentra die door het hele land verspreid zijn.
Op die centra wordt onderwijs gegeven in 600 richtingen
van het mbo, de specialisaties zijn ondergebracht in
sectoren als zorg, economie, techniek etcetera.
Al
die richtingen daargelaten is er ook een andere uitsplitsing
te maken. De leerling haalt een einddiploma op niveau
1, 2, 3 of 4. Daarmee doet hij of zij respectievelijk:
de assistentenopleiding, de basisberoepsopleiding, de
vakopleiding of de middenkaderopleiding. Daarvoor staat
een termijn van 1 tot 4 jaar.
Er
zijn op al die niveaus twee manieren om het mbo-diploma
te halen. Je wordt BBL'er of BOL'er. BBL
staat voor 'Beroepsbegeleidende leerweg',
BOL voor 'Beroepsopleidende leerweg'.
Bij
de BBL-weg bestaat minimaal 60% van de studieduur uit
werken in de praktijk. Vaak wordt in het eerste jaar
als aanloop een aaneengesloten periode les gegeven,
daarna volgt het werken met tussentijdse lesweken. Op
die manier wordt heel veel in de praktijk geleerd en
wordt de inhoud van de lessen onmiddellijk toegepast.
Vooral praktisch ingestelde jongeren kiezen graag voor
deze weg.
Bij
de BOL-weg volgt de leerling dagonderwijs. Tussentijds
loopt hij of zij korte stages. Alleen in het derde jaar
is er een wat langere stageperiode. Een echte route
voor leerlingen die graag nog 'veilig' naar
school gaan.
Op
alle niveaus kan de BOL- of BBL-route worden gevolgd.
Het einddiploma is evenveel waard. De werkgever maakt,
zo blijkt uit het onderzoek, echter wel onderscheid.
|