AMSTERDAM - Vier jaar geleden klaagden ze er zelfs over, de spelers van het Nederlandse elftal (verenigd in Team Holland): de belastingdruk voor topvoetballers in Nederland was veel te hoog, zeker in vergelijking tot die van buitenlandse spelers die in Nederland 'balden'. Premier Kok maakte vrij snel een eind aan de discussie: "Ik heb niet de indruk dat Nederlandse beroepsvoetballers aan de rand van de armoedegrens leven", zei hij, een streep halend door een gehoopte belastingverlaging.
Kok had een nóg groter gelijk dan hij toen waarschijnlijk al dacht: voetballers in Nederland verdienen niet alleen véél, maar profiteren ook nog eens van een buitengewoon mild belastingklimaat.
|
.
|
Dat laatste blijkt in ieder geval uit onderzoek van accountants- en adviesbureau Ernst & Young. Samen met de overkoepelende organisatie van spelersvakbonden (in Nederland de VVCS) onderzocht Ernst & Young de belastingdruk in twaalf landen, waaronder het onze. En wat constateren ze? Nederland biedt één van de meest aantrekkelijke fiscale klimaten voor beroepsvoetballers. Het is hier - belastingtechnisch gezien - nog aangenamer dan in het 'voetbalgekke' Italië en Spanje, waardoor ook beroepsvoetballers in ons koude kikkerlandje er warmpjes bij zitten.
"Nederland is voor profvoetballers een fiscaal paradijsje", concluderen de onderzoekers zelfs. "Alleen in het Verenigd Koninkrijk is het belastingklimaat aantrekkelijker", zegt Wiebe Brink van Ernst & Young Belastingadviseurs. Niet alleen de inkomstenbelasting is in Groot-Brittannië aan de lage kant (10 tot 40%), maar de Britten hebben voor hun profvoetballers ook ""speciale pensioenarrangementen" in het leven geroepen. Zo mogen de David Beckhams van deze wereld een relatief groot deel van hun inkomsten in een pensioenfonds stoppen, legt Brink uit. "Onbelast." Daarmee kunnen ze hun belastingdruk spreiden én matigen. Buitenlandse spelers die kiezen voor het druilerige Engeland (Jaap Stam, inmiddels actief in Italië) en Schotland (Ronald de Boer) komen in aanmerking voor tal van aantrekkelijke regelingen, aldus Brink verder.
Ook de Nederlandse fiscus toont begrip voor wat Brink "de bijzondere loopbaan" van topvoetballers noemt. Werkt een 'reguliere' werknemer tot zijn 65e, de meeste beroepsvoetballers beëindigen hun actieve carrière rond hun 35e. Lonkte dan in het verleden een toekomst als sigarenboer, of eigenaar van een sportwinkel, tegenwoordig ligt een dergelijke 'tweede carrière' veel minder voor de hand. Als een vervolg van het arbeidzame leven als trainer evenmin tot de mogelijkheden behoort, dreigt een zwart gat en een flinke inkomensterugval.
Om dat laatste op te vangen, mogen beroepsvoetballers tijdens hun actieve loopbaan maximaal de helft van hun inkomen belastingvrij in een pensioenfonds storten (in het CFK, of: contractspelersfonds KNVB). Nadat ze gestopt zijn met spelen, ontvangen ze elk kwartaal een uitkering uit dat fonds, eventueel totdat ze alsnog als trainer - of als sigarenboer - aan de bak kunnen.
Deze vorm van sparen voor de 'oude' dag leidt tot een aantrekkelijke spreiding van de belastingafdracht, constateert Ernst & Young. Bijkomend voordeel is, dat op het moment dat het fonds tot uitkering komt, het niet uitgesloten is dat de persoon die de uitkering ontvangt in een lagere belastingschijf valt. Topvoetballers betalen zo niet alleen later belasting, maar ook nog minder. Met dank aan de Nederlandse fiscus, die voor buitenlandse spelers die uitkomen in de Nederlandse competitie ook nog een zogenoemde expat-regeling hanteert.
Buitenlandse profs in dienst van Nederlandse clubs betalen dankzij die regeling over 30% van hun inkomsten in ons land geen cent belasting, aldus Ernst & Young. Dat gegeven ook was voor Team Holland aanleiding om in december van 1997 te pleiten voor een belastingverlaging voor Nederlandse profs. Premier Kok lijkt er wijs aan gedaan te hebben om zich voor dat pleidooi doof te houden."Bij belastingverlaging gaat mijn sympathie toch eerder uit naar mensen die het écht moeilijk hebben", aldus de premier destijds.