Koningin Beatrix ziet een volledige en punctuele invulling van haar staatsrechtelijke
rechten als staatshoofd als haar dure plicht jegens haar onderdanen. Een
lintjes doorknippende koningin-glimlach zijn die weinig zinnigs doet een
ornament van staat - is voor deze intelligente vrouw een weinig bevredigende
invulling van het koningschap. Wie haar rol daartoe wil terugbrengen, zet
de beitel aan de wortels van het koningschap. Daar zijn zij en haar familie
ook niet echt toe bereid.
Wezenlijker voor haar is dat een louter ceremonieel koningschap juist niet
past in een democratische staat waar geen publieke functie door vererving
wordt verkregen. Paradoxaal genoeg ontleent het koningschap zijn bestaansrecht
immers louter aan een zinnige invulling. Alleen dan kan ook van een familie
gevraagd worden om van generatie op generatie de kroon te dragen.
Ons staatsrecht geeft de vorstin daarvoor ook de volle ruimte. Zij is lid
van de regering. Maar de Grondwet stelt tegelijk de grenzen aan haar publieke
macht. De ministers zijn immers verantwoordelijk voor wat zij doet en wat
in haar naam wordt gedaan. Het staatshoofd is onschendbaar en kan niet ter
verantwoording worden geroepen.
Met andere woorden, zij kan naar buiten toe niets doen waarvoor de ministers
de premier die zij elke maandag spreekt voorop niet de volle verantwoordelijkheid
willen dragen. Dat geldt voor staatszaken, maar ook voor persoonlijk getinte
redes, zoals haar kerstboodschap en zelfs voor de organisatie van het hof.
Binnen de beslotenheid van de regering is zij vrij om invloed op de ministers
uit te oefenen en te adviseren. Daarom deugt het verwijt niet dat zij een
'bemoeial' is. Dat is haar recht en dus haar plicht. Wat ministers met haar
aan- en opmerkingen doen, is hun zaak. Als zij vanwege haar charme en intelligentie
gevoelig zijn voor haar invloed, is dat de Koningin niet kwalijk te nemen.
Haar bemoeienis met de staatszaken dient wel onttrokken te blijven aan het
publiek, wil zij de rol kunnen blijven vervullen van het boven de partijen
staande staatshoofd dat allen bindt en dat de continuïteit van het bestuur
en de eenheid van het land symboliseert. Anders wordt zij voorwerp van publieke
discussie en publieke strijd, wat de erfelijke monarchie uitholt.
Gegeven deze positie heeft de politiek ervoor gekozen dat zij ook bij kabinetsformaties
het scharnierpunt is. Dat is niet officieel geregeld en kan met één pennenstreek
worden doorgehaald. Maar het is wel efficiënt. Zij kan, omdat de koninklijke
waardigheid in het geding is, politici dwingen sneller het achterste van
hun tong te laten zien en sneller knopen door te hakken. Dat voorkomt dat
het vaak moeizame proces van coalitievorming na verkiezingen eindeloos wordt
gerekt.
Maar zij kan en zal niets doen wat niet acceptabel is voor een kamermeerderheid.
Al pratend met de fractievoorzitters probeert zij erachter te komen wat
die meerderheid wil. Als ze partijen iets moet opdringen omdat zij het oneens
blijven, dan zijn zij vervolgens aansprakelijk voor het resultaat.
Daarom is de bewering onzin dat de Koningin in 1994 op eigen houtje Kok
kabinetsinformateur maakte omdat ze paars wilde hebben. Zij had zijn naam
wel degelijk in de gesprekken laten vallen en had geen weerwoord gekregen.
Ook mocht Kok een andere kant op dan paars.
Alleen door rekening te houden met parlementaire meerderheden kan in een
democratie het erfelijk koningschap werken. En koningin Beatrix is democrate
genoeg om dat ook te weten en zich daaraan te houden.
|