Ondernemerschap
Het
begrip 'ondernemerschap' wordt per 1 januari 2001 aangescherpt.
Er kan alleen sprake zijn van ondernemerschap als de betreffende
belastingbetaler de onderneming voor eigen rekening drijft
en rechtstreeks tegenover crediteuren aansprakelijk is voor
schulden.
Vooral
in het vrije beroep is het gebruikelijk dat wanneer de mannelijke
helft van een echtpaar zelfstandig werkzaam is, de echtgenote
bijvoorbeeld de administratie doet. Tot nu toe is het relatief
gemakkelijk om beide echtgenoten op gelijkwaardige basis partner
in de onderneming te maken. Beide kunnen worden ingeschreven
als maat of vennoot.
Daardoor
zijn zij in feite beiden zelfstandig ondernemer en vormen
zij samen een maatschap of een 'vennootschap onder firma'.
Het voordeel hiervan is dat de verdiensten naar keuze over
iedere partner kunnen worden verdeeld, hoewel de ene partner
feitelijk het grote geld binnenhaalt. Deze grootverdiener
zou zwaar worden belast. Door de inkomsten te verdelen valt
zowel de grootverdiener als de partner in een lager belastingtarief
en maakt de maatschap dus meer winst.
Vanaf
2001 hanteert de fiscus de 'gebruikelijkheidstoets'. Dit betekent
dat de fiscus controleert of er inderdaad sprake is van een
gelijkwaardig partnerschap binnen een maatschap of firma.
De vraag is dan: zou de samenwerking ook gebruikelijk zijn
geweest als deze met een 'vreemde', dus een niet-familielid,
was aangegaan? Is het antwoord 'nee', dan kan de onderneming
niet als samenwerkingsverband worden beschouwd en kan er maar
één ondernemer zijn. De andere partner moet
dan als werknemer worden beschouwd en verliest dus allerlei
fiscale faciliteiten.
Om
paniek onder de tienduizenden man-vrouw firma's te voorkomen
heeft het ministerie van Financiën een gedetailleerde
'uitvoeringsmaatregel' gemaakt. De huidige man-vrouw firma's
die "voorzien in een maatschappelijke en bedrijfsmatige behoefte",
worden door de fiscus ontzien. Hoe dit in de praktijk gaat
werken, is volgens belastingdeskundigen echter nog volstrekt
onduidelijk.
|