Niet-standaard
effecten
De
'niet-standaard effecten' vormen een flinke adder onder het
gras voor de koopkracht van veel Nederlanders vanaf 2001.
De term 'niet-standaard effecten' is heel vaag en lijkt zelfs
onschuldig, maar kan er flink inhakken als het om het netto
besteedbare inkomen gaat.
Wat is
er aan de hand? De politiek in Den Haag is altijd dol op 'koopkrachtplaatjes'.
De koopkracht wordt elk jaar berekend door het Centraal Planbureau
en het ministerie van Financiën. Er rolt dan voor elke
inkomensgroep een percentage uit dat de stijging of daling
aangeeft van het netto besteedbare inkomen. Het inkomenseffect
bestaat echter uit meerdere componenten.
Van belang
is volgend jaar uiteraard en dat is de eerste component de
forse verlaging van de belastingtarieven. Hierdoor gaan de
meeste Nederlanders met een inkomen (uit werk, sociale uitkering
of pensioen) er netto op vooruit. De tweede component is de
verhoging van het btw-tarief van 17,5 naar 19 procent en de
stijging van milieu- en energiebelastingen. Hierdoor wordt
de stijging van het netto-inkomen getemperd.
De
derde component bestaat uit de niet-standaard effecten. Dat
zijn inkomenseffecten die per huishouden en zelfs per persoon
kunnen verschillen. In de meeste gevallen zijn dat aftrekposten
die per 1 januari 2001 komen te vervallen of sterk worden
beperkt. Te denken valt aan de rente op persoonlijke leningen
(aftrek wordt volledig geschrapt), reiskosten woon-werkverkeer
voor automobilisten (ook volledig geschrapt) en de vermindering
van de aftrek van lijfrentepremies van ruim 6000 naar
2200. Aftrekposten drukken het belastbaar inkomen. Als
deze aftrekposten verdwijnen, wordt het belastbaar inkomen
hoger en moet iemand dus meer belasting betalen.
Daarnaast
zijn er veranderingen mogelijk in bijvoorbeeld subsidies en
de kinderbijslag die een gezin ontvangt. Een berucht voorbeeld
is de 'armoedeval'. Mensen met een sociale uitkering hebben
vaak allerlei subsidies, zoals huursubsidie, waardoor hun
netto-inkomen hoger wordt. Als zij een baan krijgen, verliezen
zij dergelijke subsidies en hebben zij netto minder te besteden.
Dat is natuurlijk een volstrekt verkeerd effect, dat door
het kabinet intensief wordt bestreden, maar nog lang niet
is weggepoetst.
Tenslotte:
de aftrek van hypotheekrente blijft bestaan. Maar netto levert
deze minder op dan nu. De aftrek vindt immers plaats tegen
lagere belastingtarieven. Nu wordt afgetrokken tegen 50 en
60% en vanaf 1 januari is dat 42 en 52%. Iemand die nu 10.000
aan hypotheekrente aftrekt tegen 50%, heeft een voordeel van
5000. In 2001 trekt deze persoon hetzelfde bedrag af
tegen 42%, waardoor het voordeel nog maar 4200, ofwel
800 minder, is. Al met al mag niemand zich blind staren
op het loonstrookje dat eind januari in de bus valt.
Voor
de goede orde komen we nog even terug op de letter 'J' van
jongeren, die vrijdag 8 december in deze krant stond. Studenten
mogen in 2001 20.077 netto per jaar bijverdienen zonder
dat hun studiefinanciering in gevaar komt. Dit bedrag wordt
jaarlijks aan de prijsstijging aangepast.
|