AMSTERDAM - Armoede is misschien wel het belangrijkste economische probleem dat we kennen. Het zal ook wel altijd een probleem blijven, omdat het een relatief begrip is. De armoede in India is niet te vergelijken met de armoede in ons land, en toch maken we ons, terecht, ook zorgen over dat laatste. De armoede in ons land is weer niet te vergelijken met een eeuw geleden, of zelfs met vijf of tien jaar geleden. In 1970 had niemand een kleuren-tv, in 1999 98% van de huishoudens. In 1995 kon 13% van de huishoudens nauwelijks financieel rondkomen, in 1999 was dat 10%.
De koopkracht van mensen met een uitkering nam maar weinig toe, maar het aantal mensen met een minimuminkomen daalde dankzij de sterke arbeidsmarkt wel. De afkalving van het draagvlak voor sociale uitkeringen is tot staan gebracht. Dat zien we terug in de cijfers: sinds kort gaan ook de minima er voorzichtig op vooruit. De Sociale Alliantie, een verzameling van maatschappelijke organisaties (zoals vakbeweging, armoedewerkgroepen en het Humanistisch Verbond), organiseerde deze week een speciale manifestatie over het armoedebeleid. De centrale gedachte: het is hoog tijd voor een brede en forse verhoging van de inkomens van de minima.
Wie armoede zo wil bestrijden, komt echter van een koude kermis thuis. Het sterkere draagvlak voor sociale voorzieningen dat recent is ontstaan, is namelijk wankel. De vergrijzing zorgt ervoor dat het draagvlak snel weer afkalft. Het zet meer zoden aan de dijk om minder mensen van uitkeringen afhankelijk te maken. Er wordt echter nogal eens beweerd dat het arbeidsparticipatiebeleid klaar is. Dat miskent het feit dat er nog veel mensen aan de kant staan, soms vrijwillig, maar vaak ook niet. Lang niet al die mensen heten werkloos: Nederland is kampioen verborgen werkloosheid.
Opmerkelijk genoeg betoogde het anders zo nuchtere CNV in een bijdrage voor de manifestatie dat het activeringsbeleid aan de minima voorbij is gegaan. De meeste mensen die een baan vinden, zijn immers nieuwkomers op de arbeidsmarkt (schoolverlaters, herintredende vrouwen). Dat klopt, maar er is wel degelijk een stroom langdurig werklozen naar (vaak gesubsidieerde) arbeid te zien. Het is niet genoeg, maar ook niet niks. Belangrijker is dat de versterking van de arbeidsmarkt verhindert dat nieuwkomers werkloos worden - de 'verloren generatie' van de jaren '80 had wel degelijk baat gehad bij een goed functionerende arbeidsmarkt. Voorkomen is beter dan genezen.
De Sociale Alliantie pleit voor betere opleidingsmogelijkheden in de sfeer van gesubsidieerde arbeid. Dat lijkt een goed idee, maar er ligt helaas nogal wat onderzoek waaruit blijkt dat de reeds enorme budgetten hiervoor weinig zoden aan de dijk zetten (behalve voor enkele zeer specifieke groepen, zoals herintredende vrouwen). Het is zinvoller de middelen voor maatregelen te benutten die wél aantoonbaar effect hebben. Het voorkomen van kwalificatietekorten bij jongeren valt daaronder. Schooluitval moet veel actiever worden tegengegaan, daarvoor zijn extra middelen nodig, maar ook strengere sancties tegen schoolverzuim. Het laatste wordt door de alliantie afgewezen, want die sancties treffen vaak (allochtone) ouders met lagere inkomens.
De tweede maatregel is het terugdringen van de armoedeval: wie een uitkering kan verruilen voor betaalde arbeid, gaat er niet of nauwelijks op vooruit. Dit probleem, dat al jaren op de agenda staat, is nog steeds niet opgelost - de eenmalige participatiebonus die onlangs werd geïntroduceerd ten spijt. De Sociale Alliantie zegt de armoedeval te willen bestrijden, waarvoor hulde, maar stelt ondertussen verschillende maatregelen voor die het probleem juist erger maken. Neem de inkomensafhankelijke studiekostenregeling, de inkomensafhankelijke gezondheidszorgtoelage of het maximeren van de feitelijke woonlasten voor minima en inkomensafhankelijk maken van de subsidie. Het zijn regelingen die ervoor zorgen dat mensen die voor een dubbeltje geboren zijn, nooit een kwartje zullen worden.