DEN HAAG - Eén ding staat vast: ze blijven rood. Dat zijn ze al bijna honderd jaar, en dat bevalt de eigenaars en de gebruikers prima. Goed zichtbaar, herkenbaar, gebruikersvriendelijk en goed bestand tegen vandalisme. Dat wordt de nieuwe vuurrode brievenbus, die PTT Post volgende week dinsdag Nederlands bekendste postbode, schaatser Piet Kleine, laat onthullen.
|
In 1921 werd de trambrievenbus geïntroduceerd. Tot 1971 konden Amsterdammers hun brieven achter aan de tram posten.
|
Maar hoe hij er precies uitziet, houdt PTT Post, onderdeel van het aan de Amsterdamse beurs genoteerde TPG, angstvallig geheim. Dat krijgen we pas volgende week dinsdag tijdens een show op de ijsbaan van de Haagse Hofvijver te zien. Een show, die past in de strategie van TPG's nieuwe topman Peter Bakker om zijn concern een frisser en flitsender imago te geven.
Vooral vandalisme heeft het bedrijf de laatste jaren nogal parten gespeeld. Dat probleem zal echter ook met de komst van de nieuwe bussen niet zijn opgelost. Rond de jaarwisseling werden regelmatig brievenbussen opgeblazen met vuurwerk. Om dat te voorkomen sluit PTT Post de laatste jaren de sleuven van de brievenbussen voor een paar dagen af, wat tot de nodige irritatie leidt.
De huidige brievenbussen, in totaal staan er meer dan 20.000 in ons land, bepalen nu al weer meer dan veertig jaar het straatbeeld. Wel met de nodige aanpassingen, onder andere om de levensduur te verlengen en ze meer vandalismebestendig te maken. Zij werden vanaf 1960 ingevoerd ter vervanging van de hoge en loodzware gietijzeren bussen, die toen soms meer dan een eeuw dienst hadden gedaan.
De jonge ontwerpers Emile Truijen en Rob Parry kwamen indertijd met een revolutionair model: een brievenbus van kunststof, die niet alleen het publiek alvast een ruwe voorsortering van de post liet doen (streekpost of stadspost), maar die ook voor de PTT-ers een verademing was. Zij hoefden niet langer de post vanachter de zware gietijzeren deur bij elkaar te graaien, maar konden voortaan een dubbele postzak onder aan de brievenbus hangen, aan de voorkant de klep openen, waardoor de bus in één handeling geleegd werd.
Belangrijk snufje bij die bussen waren de duizenden kleine nopjes aan de binnenkant. Die voorkwamen dat heel lichte poststukken in de bus zouden blijven kleven door bijvoorbeeld condens en daardoor niet 'gelicht' werden. De nu 76-jarige ontwerper Parry blikt nog steeds vol trots terug op zijn ontwerp. "Er zullen maar weinig producten zijn die het als gebruiksvoorwerp zolang hebben uitgehouden als onze brievenbus", zegt hij. Tot 1984 werd zijn bus vervaardigd door Philips in Eindhoven. Kunststof was voor dat concern toen nog een belangrijk item: zelfs wc-brillen kwamen in die tijd uit de fabrieken van het nu Koninklijke elektronicaconcern.
In 1964 werd de laatste grote gietijzeren bus vervangen. Rood is niet altijd de standaardkleur voor brievenbussen geweest, zo blijkt op de tentoonstelling 'lieve oma, geachte heer/mevrouw', die de weg van een brief laat zien, in het museum voor communicatie in Den Haag. Tot 1900 was bronsgroen de standaardkleur. Amsterdam ging als een van de eerste over op de rode verf, afgekeken van de Engelse PTT. Den Haag hield het echter op grijs en rood, in andere gemeentes werd in navolging van het buitenland geëxperimenteerd met geel. Pas in 1914 werd het definitief rood.
Naast de standaardbussen zijn er op de tentoonstelling ook diverse 'bijzondere' bussen te zien. Zo hadden de Amsterdamse trams en lijnbussen in Noord-Nederland een bus aan de achterzijde hangen, had de Gemeentegiro van Amsterdam zijn eigen blauwe bussen en werden er in de Tweede Wereldoorlog brievenbussen voorzien van een wit randje, zodat ook tijdens de door de bezetters opgelegde verduistering de gleuf van de brievenbus nog te vinden was.