AMSTERDAM - De eerste eurokits zijn opgehaald, en daarmee rammelen de eerste euromunten in de Nederlandse portemonnees. Als alles goed verloopt zijn we na 1 januari niets rijker en niets armer geworden. Toch is de overgang naar een nieuwe munt bij uitstek het moment voor prijsverhogingen én het optreden van een bijzonder fenomeen: geldillusie.
|
(Foto: EPA)
|
Geldillusie is eigenlijk meer een psychologisch dan een economisch verschijnsel. Als de prijzen door de overgang naar de euro straks door 2,20371 (de officiële guldenkoers van de euro) worden gedeeld, dan lijken de prijzen lager. Onzin natuurlijk, want de lonen en salarissen worden ook meer dan gehalveerd. Je kunt het dus ook omdraaien: het lijkt alsof je minder verdient. Overheerst het prijseffect, dan zullen de bestedingen na 1 januari stijgen. Kijken de Nederlanders vooral beteuterd naar hun salarisstrookje, dan is het omgekeerde het geval.
Een ding is zeker. Wie er (terecht) van uitgaat dat zijn inkomen gelijk blijft, maar in de winkel voor het gemak rekent met een eurokoers van Hlf. 2, rekent zichzelf rijk. Geldillusie dus. Een tijdelijk verschijnsel natuurlijk, want na enige tijd zullen we allemaal in euro's gaan rekenen zonder nog te refereren aan de gulden.
Tot die tijd is het belangrijk te weten hoe goed we zijn in hoofdrekenen. Een van de Euromonitor-teams die in opdracht van De Telegraaf en ING Economisch Bureau de invoering van de chartale euro op de voet volgen, nam de proef op de som in Maastricht.
Bezoekers van een drukke Kerstmarkt werd een aantal vragen gesteld, in de eerste plaats om te kijken of ze in staat zijn gulden- en europrijzen goed met elkaar te vergelijken. Onderschatten ze de europrijzen stelselmatig, dan kan sprake zijn van geldillusie.
Het omrekenen van ronde eurogetallen kost ons weinig moeite, zo blijkt uit deze eerste inventarisatie. Bijna driekwart van de ondervraagden meldde liever een product van 11 (Hlf. 24,24) te willen kopen dan hetzelfde artikel voor Hlf. 25. Ook kiest bijna 80% voor een banksaldo van Hlf. 15.000 in plaats van 6500 (Hlf. 14324,12).
Lastiger wordt het bij kleinere bedragen. Een op de drie kiest voor een brood van 1,65 (Hlf. 3,64), terwijl in de vraag het alternatief in guldens (Hlf. 3,49) toch echt goedkoper is. De bakker zal er echt niet meer broden door verkopen, maar het geeft hem wél de mogelijkheid de prijzen te verhogen.
Vanaf 1 januari wordt op prijskaartjes het eurobedrag 'leidend'. Vandaar dat het Euromonitor-team ook heeft gevraagd of de respondenten van plan zijn om de vervangende europrijs te berekenen van producten die ze vaak kopen. Nee, zo antwoordde 86% van de ondervraagden. Het moge duidelijk zijn dat dit de kans op geldillusie vergroot: zie het broodvoorbeeld. Op basis hiervan zou je dus kunnen concluderen dat er voor de winkeliers ruimte is voor prijsverhogingen, zeker als na de eerste vier weken van 2002 de guldenprijs niet meer hoeft te worden vermeld.
De Limburgse consument is hier in elk geval bang voor, al is hij niet driftig bezig de huidige guldenprijzen alvast in euro om te zetten. Liefst 85% van de ondervraagden is bang dat de invoering van de nieuwe munt tot hogere prijzen zal leiden.