door Hans Kuitert KABOEL - Abdul Azim (50) heeft eigenlijk een vreselijke hekel aan zijn baard. Wat hem betreft kan zijn vrouw zo ongesluierd aan een baan beginnen, maar hij zal het haar nooit toestaan. Hamid Jabbar daarentegen voelt zich maar een halve man met zijn kaalgeschoren kin. De 28-jarige man beziet zijn vrouw als een minderwaardig schepsel, maar zal, als dat zo uitkomt, haar tegen beter weten in enige vrijheden toestaan.
|
Abdul Azim (Foto: De Telegraaf)
|
Azim en Jabbar zijn elkaars tegenpolen. Azim is een verstokt communist en Jabbar een dito Taliban, maar de ideologieën waaraan zij zich hebben verbonden hebben afgedaan in Afghanistan. Uit angst hebben ze zich een totaal tegenovergestelde identiteit aangemeten. Daarbij zijn zij bereid hun geloof geweld aan te doen.
Tot 1992 was Afghanistan een communistisch land. Van 1995 tot kort geleden werd het land geregeerd door aartsconservatieve soennitische geestelijken. Na de val van het communisme ontvluchtten de topkaders het land, maar de gewonere partijleden bleven achter. Ze pasten zich aan de nieuwe werkelijkheid aan en precies datzelfde doen nu de gewone aanhangers van de Taliban. Geruisloos bijna.
Als veel hoger opgeleide Afghanen was sociaal wetenschapper Abdul Azim een bevlogen partijlid. "We wilden ons als intellectuelen verzetten tegen het feodalisme. We wilden vooruitgang. Daarom hebben wij altijd de moedjaheddien bestreden en haten we de Taliban."
Hamid Jabbar, die sinds een week met een geleende auto zijn brood verdient als taxichauffeur, vertelt het tegenovergestelde. "Toen de Taliban in 1996 in Kaboel kwamen, zag ik hoe zij de orde herstelden en ons moslimgeloof weer beschermden. Dat sprak me enorm aan en ik heb me bij hen aangesloten."
Met trots droeg Jabbar zijn zwarte tulband en zijn baard. Met voortvarendheid hielp hij mee aan het zuiveren van Kaboel van alles wat westers was. "Ik heb heel veel televisies kapotgeslagen. Velen in deze stad moesten worden gecorrigeerd", geeft hij na enig aandringen toe.
Aan het communisme kwam abrupt een einde in het voorjaar van 1992, drie jaar na het vertrek van de Russen. Azim wist de dans te ontspringen. "Ik was bang dat ze me zouden doden, maar ze begonnen onderling te vechten."
Tijdens de jaren van communisme hadden de vrouwen de vrije keuze, zegt Azim nadenkend. "De een liep in een chador, de ander in een minirok. De moedjaheddien waren nog niet in de stad of iedere vrouw trok een chador aan. Dat is niet de vondst van de Taliban, maar van de moedjaheddien, dezelfde lui die nu proberen een regering te vormen. Het enige dat de vrouwen wel mochten, was werken."
Nu de Taliban zijn verdreven heeft Jabbar zijn baard afgeschoren en is hij in een ander deel van de stad gaan wonen. De angst zit zo diep, dat hij liever niet op de foto gaat.
Dat is anders met Azim. "Ik heb alles al verloren, het maakt niets meer uit. Ik drijf nu een winkeltje. Mijn buren weten niets van mijn verleden. Ze denken dat ik religieus ben, omdat ik naar de moskee ga, wat ik vroeger nooit deed."
Over een ding zijn beiden, zonder elkaar te kennen, het roerend eens. Het Afghanistan dat zij voor ogen hadden behoort tot het verleden. Terwijl Jabbar nog vaag hoopt dat de pure islamitische staat ooit zal worden bereikt, lijkt de intellectueel Azim vanuit zijn pessimisme hem hoop te geven. "De wereld is veranderd. Er zijn geen communisten meer, religie is de vervanger. Wij, de Afghanen van toen betalen de prijs voor de wereld van nu."