AMSTERDAM - De aanklacht tegen Slobodan Milosevic beslaat gebeurtenissen uit 1999. Volgens de aanklager zouden honderdduizenden etnische Albanezen met geweld uit de Servische provincie Kosovo zijn verwijderd. Bij deze 'etnische zuiveringen' zouden Servische troepen vele huizen hebben geplunderd en in brand gestoken zijn of beschoten met artillerie.
Milosevic en nog vier van zijn naaste medewerkers worden misdaden tegen de menselijkheid en schending van het oorlogsrecht ten laste gelegd. Hieronder vallen de deportatie en vervolging van 740.000 etnische Albanezen uit Kosovo vanaf begin januari 1999 en de moord op 340 van hen.
Overlevenden van het Servische geweld werden uit Kosovo weggestuurd naar omliggende landen zoals Macedonië. Onderweg waren duizenden vluchtelingen het slachtoffer van martelingen, moordpartijen en werden van hun bezittingen en identiteitsbewijzen beroofd.
In dorpjes als Racak, Bela Crkva, Velika, Krusa, Mali Krusa, Djakovica, Crkolez en Izbica zouden zich verschrikkelijke slachtpartijen hebben afgespeeld. De aanklacht telt 42 pagina's, waarvan twaalf bladzijden lijsten zijn van namen van etnisch Albanese slachtoffers. In sommige gevallen zijn gehele families van 2-jarigen tot 90-jarige gezinshoofden uitgemoord.
Volgens Florence Hartmann, de woordvoerder van hoofdaanklager Carla del Ponte, kunnen in oktober twee nieuwe aanklachten tegen Milosevic verwacht worden. Dan zullen misdaden gepleegd in Kroatië en Bosnië centraal staan.