BRUSSEL - De uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe landen in 2004 dreigt de begroting van de EU onder een te zware druk te zetten als er niet op tijd wordt gesneden in de kosten van het Europese landbouwbeleid en de structuurfondsen voor arme regio's.
Die waarschuwing heeft de Europese werkgeversorganisatie Unice gisteren laten horen namens de 16.000 bedrijven die deze club vertegenwoordigt.
Unice heeft berekend dat, bij ongewijzigd beleid, de uitgaven voor landbouw en regionaal beleid in de nieuwe EU-landen tegen 2013 meer dan verdriedubbelen tot €43 miljard. De Europese begroting dreigt daardoor te stijgen naar 1,4% van het bruto binnenlands product van de vijftien EU-landen, tegen het huidige plafond van 1,27%. "Dergelijke uitgaven zijn economisch niet haalbaar", waarschuwen de werkgevers.
Eurocommissaris Verheugen (Uitbreiding) liet eerder al weten dat de uitbreiding gemiddeld €25 per persoon per jaar gaat kosten. Maar die bijdrage verschilt per land; de grote netto-betalers zoals Nederland, Duitsland en Engeland, zullen het diepst in de buidel moeten tasten.
Dit jaar moeten er harde noten worden gekraakt over de kosten van de uitbreiding. De grote netto-betalers in de Unie willen dat er duidelijke afspraken komen over het afbouwen van de landbouwsubsidies en de herverdeling van de structuurfondsen voordat de nieuwe landen erbij komen. Frankrijk en Spanje, nu nog de grootste ontvangers van deze subsidies, verzetten zich hardnekkig tegen ingrijpende hervormingen.
De uitbreiding heeft op zich weinig economisch effect op de huidige EU-leden. Omdat de economieën van de nieuwe landen samen nog geen 5% van het bnp van de EU-15 vormen, zal het positieve effect op de 'oude club' maar zo'n 0,1% van het bnp bedragen. Een studie van McKinsey bevestigde gisteren dat beeld. Voor de kandidaat-landen levert de impuls van toetreding tot de EU een extra jaarlijkse groei op van 1,3% tot 2,1%.
De voormalige Oostbloklanden zijn de laatste jaren steeds dubbel zo snel gegroeid als de EU-lidstaten, zo blijkt uit cijfers van Bank Austria. Zo'n 70% van de export gaat nu al naar de Unie. Dat is meer dan de handel tussen de EU-landen onderling, die 62% van het totaal bedraagt. "Als je het zo bekijkt, is de economische integratie tussen de EU en de kandidaat-landen allang een feit", zegt Marianne Kager, hoofd-econoom bij de Oostenrijkse bank.
Volgens Kager moeten de EU-landen de discussie over de kosten van de uitbreiding ruimer zien dan nu. Ze wijst op een land als Oostenrijk, dat al een handelsoverschot van €14 miljard heeft opgebouwd met Polen, Slowakije, Tsjechië, Hongarije en Slovenië. "De realiteit is dat de rekening allang is betaald in de vorm van een constant handelsoverschot", meent Kager. "De Unie geeft veel grotere bedragen uit aan andere dingen waar lang niet zo veel discussie over is."
De kandidaat-landen hikken ondertussen aan tegen het feit dat zij meteen na hun toetreding hun volledige EU-contributie moeten gaan betalen, terwijl de subsidies vaak pas achteraf worden uitgekeerd en zij bovendien niet meteen het volle pond krijgen. Sommige landen, zoals Slovenië, dreigen meteen netto-betalers te worden. Anderen hebben problemen om de EU-contributie te financieren. Polen moet bijvoorbeeld al in het eerste jaar zo'n €2,5 miljard ophoesten.
De Europese Commissie probeert hier een mouw aan te passen door begrotingscompensatie te geven, maar daarover moet zij zowel met de EU-landen als met de kandidaten nog een stevig robbertje vechten.