DEN HAAG - De 120.000 rijksambtenaren krijgen een loonsverhoging van 4,2 procent. Met terugwerkende kracht krijgen zij 3,6 procent per 1 oktober 2001 en nog eens 0,5 procent per 1 juli 2002.
Verder wordt de eindejaarsuitkering met 0,1 procent verhoogd naar 0,4 procent en ontvangen de ambtenaren in december een eenmalige uitkering van 1000 gulden. Dat zijn de vakbonden en minister Klaas de Vries (Binnenlandse Zaken) overeengekomen.
De nieuwe cao-afspraken, met een looptijd van 14 maanden, kosten het Rijk ruim 400 miljoen extra. De totale loonsom was het afgelopen jaar ongeveer 10 miljard.
De werkgevers haalden twee lang gekoesterde wensen binnen. Alle ambtenaren worden vanaf 2003 extra beloond op basis van persoonlijke resultaten en ontwikkeling. Hoger opgeleiden, vooral specialisten, kunnen volgend jaar al een extra beloning tegemoet zien als zij goed presteren. Hiervoor is 48 miljoen uitgetrokken. Het gebruikelijke periodieken-systeem komt daarmee te vervallen.
Verder kan de werkweek van 36 naar 40 uur worden verlengd als werknemers dat zelf willen. Hierdoor moet het tekort aan ambtenaren voor een deel worden opgelost.
De onderhandelingen stonden de laatste weken door de economische tegenwind en de onzekere gevolgen van de aanslagen in de VS onder grote druk. Vooral de oproep van het kabinet om de lonen te matigen, doorkruiste het onderhandelingsproces.
Bonden en werkgevers vonden elkaar desalniettemin op klassieke wijze in het midden. De bonden eisten in eerste instantie 6 procent, de werkgevers boden in het begintraject 2,7. Volgens eerste werkgeversonderhandelaar Martin van Rijn "zijn met dit het mooie resultaat twee werelden bij elkaar gebracht".
Er is volgens hem goed rekening gehouden met de economische situatie. "Minister De Vries komt hier absoluut mee weg in het kabinet. De loonstijging is redelijk." De cao duurt bijvoorbeeld korter om beter te kunnen inspringen op actuele economische ontwikkelingen. Als voormalig voorzitter van de commissie-Van Rijn adviseerde hij de overheid hoe de collectieve sector op een krappe arbeidsmarkt beter met het bedrijfsleven zou kunnen concurreren.