AMSTERDAM - Zakelijke exploitanten van vastgoed kunnen een belangrijk nieuw belastingvoordeel benutten, dat kan oplopen tot tienduizenden guldens per jaar. Voor kantoorgebouwen mogen deze investeerders in de vennootschapsbelasting jaarlijks 3% afschrijven van het verschil tussen de investering in de 'opstal' en de restwaarde daarvan. Afschrijvingen werden door de fiscus tot nog toe grotendeels geblokkeerd.
|
Albert-Jan van Soelen.
|
Als restwaarde kan 25% van de kostprijs worden aangehouden. Dit betekent dat over 75% kan worden afgeschreven. Deze aftrekpost geldt tot en met het kalenderjaar 2000 óók voor de inkomstenbelasting van particuliere beleggers in vastgoed.
Dat heeft het gerechtshof in Amsterdam bepaald. Volgens fiscalist Albert-Jan van Soelen van kantoor Spigthoff in Amsterdam is de uitspraak van het Hof voor de vastgoedpraktijk van groot belang. "De Belastingdienst heeft de afgelopen jaren alles uit de kast getrokken om afschrijvingen op beleggingen in vastgoed te beperken. Nu blijkt dat de Belastingdienst daarin voor een deel door de rechter wordt teruggefloten", aldus Van Soelen.
De enige onzekere factor is dat het ministerie van Financiën de zaak naar verwachting zal willen uitprocederen bij de Hoge Raad, waardoor het nog een aantal jaren kan duren voordat er rechtspraak op het hoogste niveau heeft plaatsgevonden. "Maar voorlopig biedt het standpunt van het Hof de beleggers het nodige soelaas", meent Van Soelen.
Het Hof deed uitspraak in een zaak waarin een particuliere belegger kantoorruimte verhuurde. De belastinginspecteur stelde dat de restwaarde van de opstal na de verhuurperiode tenminste gelijk zou zijn aan de kostprijs, ofwel het bedrag dat de belegger daarin had geïnvesteerd.
Bovendien vond de inspecteur dat bij het sluiten van de huurovereenkomst de restwaarde moest worden geschat voor het moment waarop de belegger het pand naar verwachting weer zou gaan verkopen.
Het Hof heeft deze stellingen van tafel geveegd door te beslissen dat het voor de bepaling van de fiscale afschrijving niet relevant is hoe lang de belegger het pand in zijn bezit zal hebben. Ook is het volgens het Hof aannemelijk dat de opstal aan het einde van de gangbare economische gebruiksduur van 33 1/3 jaar een restwaarde zal hebben van 25% van de kostprijs.
Over de resterende 75% mag gedurende een periode van 33 1/3 jaar jaarlijks 3% worden afgeschreven, aldus het Hof. Stel dat een belegger 1 miljoen heeft geïnvesteerd in onroerend goed, waarvan 400.000 in de grond en 600.000 in het gebouw. Op grond van de uitspraak van het Hof is de restwaarde dan 25% van de kostprijs van de opstal (600.000), ofwel 150.000. Van de resterende 75% ofwel 450.000 mag dan jaarlijks 3% ofwel 13.500 worden afgeschreven, rekent Van Soelen voor.
Daarbij tekent Van Soelen aan dat in het nieuwe belastingstelsel dat 1 januari 2001 is ingegaan de afschrijvingsmogelijkheid voor particuliere beleggers in onroerend goed bij wet is vervallen. Maar particulieren die nog aangiften tot en met het jaar 2000 hebben openstaan, kunnen wel degelijk een beroep op de uitspraak van het Hof doen, stelt Van Soelen.