WASHINGTON - De Amerikaanse president die een van de grondleggers was van de staat Israël, Harry Truman (1884-1972), was kennelijk niet zo enthousiast over de joodse zaak. De internetpagina van de Truman Library heeft vrijdag aantekeningen in een soort agenda/dagboek uit 1947 gepubliceerd. Het boekje is pas recent opgedoken.
Truman toont zich in een kort commentaar op een ontmoeting met een vooraanstaande Amerikaanse jood, Henry Morgenthau, uiterst geïrriteerd over joodse aanspraken op hulp. "De joden zijn, denk ik, erg egoïstisch. Het kan ze niet schelen hoeveel Etten, Letten, Finnen, Polen, Joegoslaven of Grieken zijn vermoord, zo lang de joden maar een voorkeursbehandeling krijgen. Maar als ze zelf macht hebben, fysieke, financiële of politieke (macht), dan kan Hitler noch Stalin aan hen tippen wat betreft wreedheid tegen en mishandeling van zwakkeren."
Trumans conversatie van tien minuten met ex-minister Morgenthau was kennelijk op verzoek van de laatstgenoemde. Die wilde actie van de president om ervoor te zorgen dat de Britten in Palestina Europese joden zouden toelaten. Truman krabbelde voorts neer dat Henry (Morgenthau) hem voor niets lastig viel: "De joden hebben geen gevoel voor verhoudingen en geen enkel benul van wereldpolitiek." Truman moppert verder: "Henry bracht zogenaamd tijdelijk duizend joden naar New York maar ze zijn gebleven."
Morgenthau had als minister van Financiën de economische politiek van Trumans voorganger Roosevelt in goede banen geleid. Na de oorlog zette hij zich in voor de vestiging van en vervolgens financiering van de staat Israël. Die werd op 14 mei 1948 met steun van Truman uitgeroepen.
Trumans steun voor de nieuwe staat was minder vanzelfsprekend dan in het tijdperk van een innig Amerikaans-Israëlisch bondgenootschap lijkt. Prominente Amerikaanse bewindslieden onder wie zijn minister van Buitenlandse Zaken, George Marshall, zagen op termijn enkel problemen van zo'n staat komen en waren fel tegen. Maar Truman hakte zelf de knoop door en erkende Israël toch.
Trumans opmerkingen in het dagboek kunnen daarom verbazing wekken. Maar hij was ook blijkens de documentatie van de Truman Library in zijn persoonlijke correspondentie soms grof in de mond. De boerenzoon uit Missouri zette zich bijvoorbeeld als politicus in voor gelijke rechten voor zwarte Amerikanen maar hij gebruikte in brieven aan zijn vrouw termen die, terugblikkend, eerder lijken te komen van de meest racistische tegenstanders van die politiek.
Het Amerikaans-Israëlische bondgenootschap kreeg pas vijftien jaar na Trumans erkenning getalte. Onder zijn opvolger Eisenhower was er zelfs nog een wapenembargo tegen Israël. Diens opvolger Kennedy kreeg ruzie met Israël over de weigering om nucleaire installaties te laten inspecteren. Kennedy dreigde de joodse staat in 1963 dat "de politiek van deze regering van steun aan Israël in het geding komt" indien Israël de inspecties van nucleaire installaties niet toelaat. Het conflict is nooit op de spits gedreven want Kennedy werd vijf maanden later vermoord. Onder zijn opvolger Johnson groeide de vriendschap snel uit tot een bondgenootschap, vooral dankzij Henry Kissinger, presidentieel adviseur (1969-75) en minister van Buitenlands Zaken (1973-77). In 1970 kreeg Israël nog slechts 30 miljoen dollar Amerikaanse hulp. In 1971 werd dat ruim een half miljard. Nadat Kissinger in 1973 om drie miljard had gevraagd, is die steun jaarlijks in de miljarden blijven lopen.