Precisie is een must
Handboogschieten is precisiewerk. Dat blijkt wel uit de legende van Wilhelm Tell, een Zwitserse vrijheidstrijder die met pijl en boog een appel van het hoofd van zijn zoon moest schieten. Dat lukte, maar een paar centimeter meer naar beneden en hij had zijn zoon naar de eeuwige jachtvelden geschoten.
Tegenwoordig schieten de handboogschutters hun pijlen op een bord dat op zeventig meter afstand staat met een snelheid van 240 kilometer per uur.
Eeuwenlang is de handboog gebruikt om mee te jagen. Dat veranderde toen het geweer die functie overnam. Sindsdien is handboogschieten steeds meer een sport geworden. Al schijnt er op de Olympische Spelen van 1900 in Parijs nog op levende duiven te zijn geschoten.
Het handboogschieten in Sydney bestaat uit vier competities: mannen en vrouwen, individueel en in teamverband. Henk Vogels, Fred van Zutphen en Wietse van Alten vormen het Nederlandse team bij het olympische handboogschieten. Het drietal kwalificeerde zich door bij het EK Outdoor 2000 in Antalya zilver te pakken. De Nederlanders worden niet zoveel medaillekansen toegedicht. Misschien dat Wietse van Alten voor een klein verrassinkje kan zorgen in het individuele klassement.
Dit jaar won hij zilver bij internationale wedstrijden in Welzheim, Poppel en Havana. Bij de mannen moet het team van de Verenigde Staten zijn olympische titel verdedigen. De Zuid-Koreanen domineren het boogschieten bij de vrouwen. Sinds 1988 keerden ze met alle gouden medailles terug naar hun land.