Geschiedenis Kosovo na 1945Na de Tweede Wereldoorlog moet de rust in Joegoslavië terugkeren. Niets is minder waar. De Serviërs en Albanezen vliegen elkaar al in de haren wanneer de Duitsers het land uit marcheren. Etnische Albanezen raken in 1945 slaags met communistische aanhangers van de Joegoslavische president Tito. Waarschijnlijk vallen er veel doden onder de 10.000 Albanezen, maar hoeveel het er precies zijn geweest is nooit bekend geworden. De grootste republiek binnen Joegoslavië, Servië, legt Kosovo begin jaren vijftig beperkende maatregelen op. Tientallen mensen bekopen de daarbij ontstane rellen met de dood. President Tito doet in 1968 voorstellen over zelfbestuur van de Albanezen. Kosovo wordt in 1974 een autonome provincie binnen de deelstaat Servië. Tito overlijdt in 1980. De spanningen, die hij altijd redelijk wist te onderdrukken, komen al snel naar voren. De Kosovo-Albanezen eisen een eigen republiek die los van Servië staat. Naar aanleiding van massale studentenprotesten wordt in 1981 de linkse Volksbeweging Kosova (LPK) opgericht. Het doel van de partij is een onafhankelijke staat van alle Albanezen die in het voormalige Joegoslavië wonen. Een jaar later worden drie belangrijke leden van de partij in Stuttgart vermoord, waarschijnlijk door de Servische geheime dienst. In 1985, 1988 en 1992 volgen arrestatiegolven onder leden van de partij in Kosovo. Tienduizenden Serviërs verlaten ondertussen Kosovo. In 1987 komen ze in opstand tegen de intimidatie door de Albanezen en houden een mars van Kosovo naar Belgrado. In 1993 is er een afsplitsing van de LPK. De Nationale Beweging voor Bevrijding van Kosovo (LKCK) wil alle door Albanezen bewoonde gebieden aansluiten bij Albanië. Ook is er een militaire tak van de LPK, de UCK, hoewel ze dat zelf tegenover de buitenwereld regelmatig heeft ontkend. De UCK pleegt terroristische aanslagen op Servische intellectuelen en politici en op Albanese 'collaborateurs'. Het geweld is een reactie op het beleid van de in 1992 officieus gekozen president van Kosovo, Ibrahim Rugova. Hij wil afhankelijkheid van de Kosovo-Albanezen via een volledig vreedzame weg. Ook politici en intellectuelen gaan in de loop van de tijd twijfelen of een pacifistische aanpak wel het gewenste resultaat oplevert. Politicus Slobodan Milosovic grijpt na een nationalistische propagandacampage in 1987 de macht in Servië. Hij belooft het Servische volk het Albanese nationalisme te bestrijden en reageert daarbij op een rapport dat een jaar eerder is verschenen, waarin een groep intellectuelen beweert dat de Serviërs onrechtvaardig behandeld worden en zelfs in hun voortbestaan worden bedreigd in Kosovo. Milosovic stelt Kosovo onder direct bestuur van Belgrado en beperkt daarbij de autonomie die Kosovo in 1974 kreeg. Er vallen daarna zeker twintig doden bij rellen. Duizenden Albanese betogers worden in januari 1990 door de Servische politie met traangas, wapenstokken en waterkanonnen uiteen geslagen. Een maand later stuurt Belgrado troepen met tanks en tweeduizend politieagenten naar Kosovo. Circa 20.000 gevluchte Kroatische Serviërs worden in 1995 en 1996 onder protest van de Albanezen in Kosovo gehuisvest. Het Kosovo Bevrijdingsleger UÇK pleegt in april 1996 haar eerste aanslag. Bij aanvallen op Servische agenten en Albanese 'collaborateurs' vallen 54 doden. |