&referer=" WIDTH="0" HEIGHT="0" BORDER="0" ALIGN="LEFT" ALT="">
| |
Serene rust en puur natuur ISAAN:
de rijstschuur van Thailand
door JOS VAN NOORD KHONG CHIAM - Thailand, mysterieus koninkrijk van de eeuwige glimlach, blijft boeien. Het land waar iedereen van houdt, maar dat we nooit helemaal zullen begrijpen. Elke dag wel een charmant misverstand. "Big erection, coming soon!" zegt Ket plots als we door Sisaket rijden, een dromerig provinciestadje in het armste maar puurste deel van Thailand, de noordoostelijke Isaan. Ik schrik er van. "Chai, chai, ja, ja", bevestigt hij nog eens met een ernstig gezicht: "Very big erection!"
Weer zo'n typisch Thais spraakmaaksel: er blijken algemene verkiezingen aan te komen, volgende maand al. Overal kijken de generaals en andere geüniformeerde kandidaten ons aan vanaf reusachtige verkiezingsborden. Elections, dus. Thais hebben alleen wat moeite met de uitspraak van de letter 'l'. Zo valt er hier altijd wel wat te lachen en de Thais hebben zelf nog het meeste plezier om die 'crazy farang', die doldwaze buitenlanders die hen nooit zullen snappen. Een dag niet gelachen is een dag niet geleefd. Zo is Thailand. Een land om lief te hebben met een bevolking die je wel voor eeuwig in je armen zou willen sluiten. Als we al voorbij de koninklijke stad Ubon Ratchathani zijn, meer dan 600 km van de hoofdstad Bangkok, en we tuffen door deze landerige provincie die grenst aan zowel Laos als Cambodja, staan er langs de weg naar de grensplaats Khong Chiam grote verkeersborden met de geniale tekst: 'City limit produce speed'. Wij naderen dus de bebouwde kom, links en rechts wat houten huizen op palen, en ons wordt hier aangeraden snelheid te máken. Foutje, ziet Ket nu ook. "Hier moet staan: reduce speed, verminder uw snelheid", stelt hij vast en hij geniet mét ons van de kostelijke vergissing. Wondermooie Steeds meer toeristen komen terug naar Thailand, het wondermooie land dat blijft verbazen. Vorig jaar gingen ze ook, of het jaar daarvoor, en dit jaar gaan ze wéér. Jaarlijks gaan nu al meer dan 100.000 Nederlandse vakantiegangers naar Thailand. De vliegtuigen naar Bangkok zitten altijd vol. Steeds meer toeristen zijn er niet meer weg te slaan.
Maar Krung Tep, de oorverdovende engelenstad Bangkok, Chiang Mai en Chiang Rai in het koele noorden, de oververhitte badplaatsen Pattaya, Krabi, Hua Hin en Phuket en de paradijselijke eilanden als Samui en Samet hebben de meeste Thailand-veteranen inmiddels wel gezien. Waar zullen we nú eens heengaan? Ga nu eens naar de Isaan! Thais brengen je er liever niet heen, naar deze ietwat geheime, vrijwel vergeten uithoek van hun prachtland. Ze vinden er daar niet veel aan. Armoe, vinden ze. Je hebt er geen gigantische sterren-hotels, geen kapitale boulevards vol prollerige casino's, geen dreunende disco-wijken, geen eindeloze tippel-stranden met uitbundig nachtbraken. Geen uitgaansleven zoals in de typische toeristenoorden. De Thais die in deze branche werken, zijn hier al lang geleden vertrokken: zij sturen af en toe wat geld op naar hun achtergebleven familieleden die in de Isaan met hun pottenbakkerijtjes en hun zijdeweverijen aan huis maar met moeite het hoofd boven water kunnen houden. Schitterende beelden en ornamenten zijn te vinden in het indrukwekkende 13de eeuwse Khmer-tempelcomplex Phenom Rung, in de provincie Buri Ram. Maar de Isaan heeft als rijstschuur van Thailand iets wat elders in dit geheimzinnige koninkrijk steeds moeilijker te vinden is: serene rust. Ongestoord plattelandsleven. Eeuwenoude tempelcomplexen waar je geen enkele toerist ziet. Eethuisjes langs de wegen door de eeuwige rijstvelden, waar je voor een habbekrats superlekker kunt eten. Die ochtend dat ik wakker werd in het enige hotel in Khong Chiam, het Tohsang-resort dat pal naast de plek ligt waar de blauwe rivier, de Mae Moon, in de brede, modderige Mae Kong stroomt, wist ik het zeker: zo sabai is het echte Thaise leven, zo fijn en rustiek was het altijd en zo behoort het eigenlijk ook te zijn. Geen toerist te bekennen, geen enkele auto op het weggetje langs de snelstromende Mekong, alleen een paar boeren die met hun herdershondje hun buffels en koeien naar de rivier brengen om te drinken. Vader met vier kinderen op een brommertje. Drie oranje monnikken op weg, ja op weg waar naar toe eigenlijk? Schorpioentje Aan de overkant van het water ligt ongerept Laos, er kringelt wat rook op boven een dorpje aan de rivier, het lijkt ver weg maar met een motorbootje ben je er zo. Hier leeft Thailand en daar leeft Laos, zoals het leven in deze uithoek al eeuwen geleefd wordt: tussen het overweldigende groen van enorme teakbomen met hun reuzenbladeren, de prachtigste orchideeën, knalgele en pimpelpaarse bougainville, papayabomen die krom hangen door het gewicht van de enorme vruchten. Je hoort het geklingel van de koeienbellen, het gescharrel van kippen tussen de palmbomen, gekwaak van kikkers, af en toe het geritsel van een bange slang die wegschiet en overal kachelen schurftige honden die je soms aanblaffen. In de Isaan eten ze gebakken schorpioen, gegrilde kikkers enook een geroostere kakkerlak slaan ze niet af. Wat een genieting, zo'n ochtendwandelingetje langs de imposante rivier Kong, hoofdkraan en levensader maar ook eeuwige vijand van heel Zuidoost-Azië. "Sawasdee!" roepen dorpsmensen en ze zwaaien. Een enkeling komt uit z'n hangmat overeind om die vreemde buitenlander te bekijken. Kinderen spelen met papieren vliegtuigjes. Aan de overkant zijn ze al vroeg aan het bakken en braden. Geurige rookwolken van een knetterende barbecue. Tussen bamboe-stokjes wordt een kikkertje geroosterd. Of ik misschien een gegrild schorpioentje lust...? De laatste overstromingen van de rivier zijn hier nog maar net gezakt. Vooral veel bananenbomen zijn gesneuveld, meegevoerd door het water. In een vele metershoge waterval bij Saeng Chan kun je je onbekommerd douchen. Niemand die je ziet. Verderop zingen dorpsmeisjes op hun hurken terwijl ze hun wasje doen in een overloop van de Pha Taem, een rotsbassin waar het water zo vanaf klettert. Pas als ze zien dat ik naar ze sta te kijken, draaien ze zich verlegen giechelend weg. In deze rotsachtige omgeving zijn ook fossielen te vinden van zeeschelpen: miljoenen jaren oud. En er zijn eeuwenoude rotsschilderingen te zien van roofdieren, vissen en jacht-taferelen. Het is een wonder dat die zo goed bewaard zijn gebleven. Thaise toeristenbonzen denken altijd dat westerse vakantiegangers naar bezienswaardigheden gebracht moeten worden. Liefst veel tempels en musea en daarvan vooral de mooiste, zo niet de hoogste of de grootste, met uiteraard veel onbegrijpelijke uitleg. Maar ze vergeten dat het dagelijkse leven van Thailand voor ons de allergrootste bezienswaardigheid is. Je raakt er overdonderd met duizenden indrukken. Niets is leuker dan de ontmoeting met lokale Thaise mensen. Reizen is tenslotte ontmoeten. Anders komt reizen al gauw neer op een omslachtige manier om thuis te komen. Thailand is eigenlijk één grote open keuken: bijna alles draait hier om eten. Je kunt met de meeste Thais eigenlijk geen woord wisselen, want ze spreken geen westerse talen. Maar je voelt al snel, je zíet het aan hun ogen en aan hun hele gezicht, dat het sanoek is en senang: leuk en gezellig. Heerlijk koel Singha-biertje er bij. En neem zelf ook gerust wat te drinken! Gemoedelijk aan tafel schuiven onder een grote parasol bij Khun Oet, die aan de rand van het dorp in haar open uitspanning de pollepel zwaait boven een enkel gaspitje. Vanuit haar roerbak dist ze de lekkerste gerechten op. Speciaal voor mij maakte ze haar dagschotel: Pad Krapraow Kaidaow. Een bedje van gekookte rijst met daarop enkele flinke scheppen gekruid gehakt met vers basilicum-blad, koreander en rode peper, een beetje knoflook en wat ui en nog een gebakken ei. Half limoentje er bij en naar eigen smaak ook Prik Nam Pla, de gepeperde, zoute Thaise vissaus. Arooi mák! Verrukkelijk. Wie wil er bij deze warmte nog meer tempels of pottenbakkerijen bekijken? Vooruit, nog even naar de olifanten. Met Monokol en Tanin stap ik even buiten het stadje Surin op de fiets voor een koel tochtje door de rijstvelden. Op de fiets veroorzaak je zelf een briesje waardoor je het nooit warm krijgt. Alleen als je eens even stil staat, valt de warmte als een deken over je heen. Langs het pad staan cashew-notenbomen en er groeien groene pepertjes. En in enkele grote reservoirs van de irrigatiekanalen bloeien rose lotusbloemen, schitterende boea. Nergens toeristen te bekennen. Over de weg slingert een flinke slang die juist een kikkertje heeft verschalkt. "Pai Nai?" hoor ik van onder enkele strooien hoeden die plotseling uit het rijstveld opduiken, "Waar gaan jullie heen?" "Pai Baan Chiang", roept Tanin: wij gaan naar het huis van de olifanten. Maar de olifanten van Takraan, die hier door de bewoners als huisdier worden gehouden, blijken niet thuis: ze zijn in het veld en daar eten ze de overgebleven stengels van juist geoogste jasmijn-rijst. Voor een hele dag olifanten-hoeden krijgt Iet dertig baht, nog geen twee gulden. Daar kun je nét een klein Singha-biertje van kopen. Toch glimlacht ze gelukkig.
|