&referer=" WIDTH="0" HEIGHT="0" BORDER="0" ALIGN="LEFT" ALT="">
Andalusië, hier krijgt de hertogin Alva
les in het dansen van de flamenco
door Nico van der Zwet Slotenmaker
Iemand die kennelijk eens even niets anders om handen had, heeft uitgerekend
dat er in de hele wereld ongeveer 800 miljoen olijfbomen te vinden zijn.
Precies een kwart daarvan wortelt in Spaanse grond, 200 miljoen dus. Dan
gaan we scherper calculeren. Want 71% van die 200 miljoen staat in Andalusië,
met 87.268 km de grootste landstreek van het land. Hoeveel dat er precies
zijn, moet u me toch eens laten weten, want als je er een paar dagen langs
en doorheen bent gereden, ben je blij dat je je telraampje thuis hebt gelaten.
Het zijn er in ieder geval veel, heel veel.
Nu is een olijfboom net als een kameel. Hij kan in schrijnende omstandigheden
zonder al te veel moeite overleven. Maar af en toe moet het zelfs in deze
streken toch eens regenen om de oogst op peil te houden. En die regen, de
komst van het reddende vocht, wordt steeds onvoorspelbaarder. Eind november
moet er doorgaans voldoende zijn gevallen, maar als ik op dat tijdstip arriveer,
kraakt het land van de droogte, staan de inwoners van de hoofdstad Sevilla
op streng rantsoen en zijn er zelfs afgelegen dorpen die maar een uur in
de vier dagen het broodnodige af kunnen tappen. Vooral voor lieden die gewend
zijn zich na een stoffige werkdag eens even verfrissend te badderen, is
het weigeren van de kranen een harde slag en het gemopper richting de regering
is niet van de lucht.
En zelfs nu, nu de regens tenslotte toch nog zijn gekomen, en wel in zulke
hevigheid dat er zelfs overstromingen met slachtoffers te betreuren waren
, mort de bevolking die een onzekere toekomst voor zich ziet. Want wat te
doen als het water volgende keer helemaal niet meer komt? Dat gebeurt niet,
zeggen de vroede vaderen in Madrid. En met deze nooit te bewijzen stelling
weerleggen ze de kritiek van de zuiderlingen die al vele jaren hebben aangedrongen
op waterleidingen uit het vruchtbare noorden. Daar is echter geen geld voor,
zegt de regering. Nu zijn er slechts de niet toereikende mogelijkheden van
stuwmeertjes en andere wateropslagplaatsen die nog op gezag van dictator
Franco zijn gebouwd, omdat hij kennelijk wel tot het inzicht kwam dat het
op een gegeven moment allemaal verkeerd zou kunnen aflopen voor het zuiden
van Spanje in het algemeen en Andalusië in het bijzonder.
Andalusië, de sprookjesvertellers in de reclamefolders kunnen het allemaal
zo pakkend aanprijzen. Zang en dans waarbij de wijnkruik lustig rond gaat
en alles voornamelijk op een soort zigeunerbruiloft zou moeten lijken. Vergeet
het maar.
Het leven van de arbeiders in Andalusië is bikkelhard en weinig romantisch.
Ze zwoegen op eindeloze landgoederen die eigendom zijn van slechts enkele
adellijke families. Die verkregen deze grond door hun koning de helpende
hand te bieden bij het verdrijven van de aartsvijanden, de Moren. Geld voor
soldaten zat er op een gegeven moment niet meer in de schatkist en zo kregen
de edelen de kans hun rijk te vergroten. Het verhaal gaat over families
die het hele land van noord tot zuid zouden hebben kunnen doorkruisen zonder
een voet op andermans bodem te zetten. Daarbij duikt ook de naam op van
de familie Alva, de landvoogd die ons een paar eeuwen geleden op wrede wijze
de duimschroeven kwam aandraaien.
De familie Alva is er nog steeds en de huidige hertogin schijnt af en toe
haar paleis in Madrid te verlaten om in Sevilla les te krijgen in het dansen
van de flamenco. Ze moet die kunst langzamerhand tot in de finesses beheersen,
zodat het jammer is dat het publiek haar niet te zien krijgt, want optreden
in het openbaar is er natuurlijk niet bij.
Zo'n voorstelling zou Sevilla weer eens in het middelpunt van de belangstelling
kunnen plaatsen. Op dit moment is de euforie van de wereldtentoonstelling
duidelijk voorbij en likt de stad de wonden die zo'n groot evenement overal
nalaat. Zo gaat het altijd. Het publiek krijgt te horen dat er eerst wel
een aanslag op de belastingcentjes wordt gedaan, maar dat alles later dubbel
en dwars terug zal vloeien om de stad en wijde omgeving te laten opbloeien
als nooit tevoren. En het publiek trapt daar altijd maar weer in, om tenslotte
tot de ontdekking te komen dat men voor veel geld alleen maar een brug en
wat wegen retour krijgt. De rest is na het prestige-object overbodig geworden
en ook in Sevilla staan al weer een paar grote hotels speciaal voor de wereldtentoonstelling
gebouwd droevig leeg. Leeg zoals de vlaktes waar toch een wonderbaarlijke
bekoring van uit gaat. En waar de toeristische autoriteiten er alles en
nog wat aan doen om de toeristen uit hun strandstoelen te lokken. Een poging
die overigens iets meer succes lijkt te hebben dan tien, twintig jaar geleden,
toen nog nauwelijks een badgast in de excursiebus stapte.
Door Andalusië zijn inmiddels speciale toeristische routes aangelegd waarbij
de schilderachtige witte dorpen worden aangedaan en de Guadalquivir (in
het Arabisch 'de grote rivier'), de levensader van Andalusië, herhaaldelijk
moet worden overgestoken. Dan kom je bijvoorbeeld in Villamartin of Arcos
de la Frontera, waar een aardig kasteeltje is. Mijn gids vertelt dat daar
voor een paar jaar een zeer excentrieke Engelse dame woonde die het op prijs
stelde als er af en toe een busje toeristen passeerde. Ze schonk dan persoonlijk
de thee. Vroeger kwamen ook haar zoons wel eens op bezoek, maar dat is lang
geleden. Nu de adellijke dame is overleden, is men naarstig op zoek gegaan
naar haar nageslacht om ze de erfenis te doen toekomen, maar de speurtocht
heeft tot op heden niets opgeleverd. Het is een beetje een huiveringwekkend
verhaal met genadeloze eenzaamheid als boventoon. Wat heeft zich precies
in deze familie afgespeeld? Ik vrees dat we het nooit aan de weet zullen
komen.
Net zoals veel verborgen blijft achter de witte geveltjes van de dorpen
die hun bestaansrecht iedere dag uit de barre grond van wat toch eigenlijk
niet veel meer dan een woestijn is, moeten wringen. Maar de olijfpers is
geduldig.
Publicatiedatum = 3 februari 1996
|