Een wonderschone zoutmijn
door Gerrit-Jan Hoek
CARDONA
- Bij vakantie in Spanje ben je al snel geneigd te denken aan lekker luieren
aan de Costa's, een pilsje drinken op de Ramblas of een fikse snuf cultuur
in het Madrileense Prado of het Alhambra van Granada. Het laatste waar
je op vakantie op het Iberische schiereiland aan denkt is een bezoekje
aan een mijn. Toch is een bezoek aan de mijn La Salina in Cardona, een
dorpje 88 km ten noorden van Barcelona, een onvergetelijke gebeurtenis
en een zeker hoogtepunt van een tripje door de Catalaanse binnenlanden.
La Salina is dan ook geen gewone mijn, maar zoals de naam al zegt, een
van de weinige echte zoutmijnen in de wereld. Al bekend en beroemd bij
de oude Grieken en Romeinen. De Griekse geoloog Estrabon en de Romeinse
schrijver Aulo Gelio roemden al rond het begin van de jaartelling het
witte goud en schreven lovend over het 'natuurlijke wonder van de zoutberg
die alleen maar leek te groeien, naarmate er meer zout gewonnen werd'.
Na de Romeinen exploiteerden vanaf 1925 ook de Spanjaarden op grote
schaal de zoutmijn. Maar aan het eind van de jaren tachtig was de exploitatie
niet langer rendabel: op 1308 meter diepte konden de mijnwerkers vanwege
de hoge temperaturen niet meer in ploegendiensten van acht uur werken
en dus werd het zout gewoon te duur. Ook al bedraagt de voorraad naar
schatting nog zo'n slordige 500 miljoen ton, toch ging de mijn in 1990
dicht.
Pas in 1997 ging La Salina weer open voor het publiek en het succes is
overweldigend. Voor amper 16 krijgt de bezoeker absoluut waar voor
zijn geld. Na een obligate rondleiding door het zoutmuseum en langs de
imposante takelmachines, waarmee de kompels destijds naar de bodem van
de twee schachten werden getransporteerd, begint het eigenlijke avontuur
pas goed. Met een razende vaart dendert de omgebouwde landrover, die goed
dienst zou doen in de Rally Dakar-Cairo, over de met houten balken geschraagde
weg van anderhalve kilometer over de berg mijnafval, de diepte in naar
de 80 meter lager gelegen mijningang.
In
de mijn ontplooit zich een adembenemend palet van de meest schitterende
kleuren.
Na het passeren van een stalen hek, en getooid met een verplichte plastic
helm als in een bouwput, ontplooit zich in de mijn een adembenemend palet
van de meest uiteenlopende van kleurenvariaties. Niks witte korrels zoals
uit een zoutvaatje, maar een doolhof van galerijen met stalagmieten en
stalagtieten, in de meest bizarre vormen en tinten. De 'Sixtijnse kapel'
heeft niets met Leonardo da Vinci te maken maar is daarom zeker niet minder
indrukwekkend dan de gelijknamig zaal uit het Vaticaan. Het magnesium
en andere metalen, die zich met het zout vermengd hebben, hullen de galerij
in een terracotta gloed. In de Sala de Corales (De Koralen Zaal) waan
je je echt als een duiker tussen de riffen. Met dit verschil dat je hier
geen zuurstoffles of duikbril nodig hebt.
Het advies van de gids om de leren en suède jasjes en kostbare
kledingstukken binnenste buiten te keren, blijkt niet overbodig. De zoutdruppels
laten fikse vlekken achter op trui of bloes. En het met zout verzadigde
water in de gangen laat hardnekkige kringen achter op de schoenen. Maar
een kniesoor die daar in zoveel praal en pracht op let.
Maar de zoutmijn is niet de enige die een bezoek aan Cardona rechtvaardigt.
Op de 154 meter hoge heuvel boven het 5600 zielen tellende dorpje prijkt
een van de juweeltjes van de Catalaanse historie. Het oude kasteel dateert
al van voor de 8e eeuw, al veranderde de Moorse veldheer Al-Mansur de
burcht in 985 in een ruïne. De kerk van Sant Vicente, grenzend aan
het kasteel en een van de pronkstukken van Romaans-Lombardische architectuur
in Europa, werd in 1040 officieel ingewijd en is na de restauratie die
in 1986 werd afgerond weer volledig in zijn oude glorie hersteld. De lichtval,
de graven van de heren van Folch, de eerste eigenaren van Cardona en gelieerd
met Karel de Grote, en de in ongekend gave staat verkerende crypte doen
de bezoeker wegdromen in de vroege Middeleeuwen.
Sinds 1975 is het kasteel ingericht als Parador of staatshotel. De inrichting
van het hele complex, vooral van de schitterende eetzaal en de talloze
knusse nisjes, zijn in perfecte harmonie gerestaureerd en uiterst sfeervol.
Zelfs de traditionele kasteelgeest ontbreekt niet. Volgens de overlevering
waart nog steeds de geest rond van de dochter van een van de generaties
Folch.
In de 11e eeuw, zo gaat de legende, werd de jonge maagd Adales verliefd
op de Moorse heer van de naburige burcht van Malda. De liefde voor de
aartsvijand vond geen genade in de ogen van haar ouders die hun dochter
opsloten in de kasteeltoren tot ze op haar dwaling terugkwam. Maar ook
toen was liefde al blind en Adales stierf van verdriet. De gevangenis,
de Torre de Minyones (toren van Eerbied) is nog steeds een gewild bedevaartsoord
voor bezoekers met liefdesverdriet. En de geest van Adales huist volgens
de overlevering nog steeds in kamer 712, niet de meest favoriete kamer
van de gasten die de sage kennen.
Publicatiedatum = 27 mei 2000
|