&referer=" WIDTH="0" HEIGHT="0" BORDER="0" ALIGN="LEFT" ALT="">
Vliegende kampeervakantiedoor Gerrit Leeflang HILVERSUM - Een vliegvakantie heeft voor instructeur Cees Quist en zijn partner Moniek Mulder een andere betekenis dan voor de gemiddelde toerist. Het betekent; geen file naar Schiphol, geen wachttijden en vertragingen, geen gesjouw met bagage en geen onderdeel uitmaken van een massaal transport naar een zonnig oord. Voor de vliegschoolhouder betekent het eenvoudigweg; op zijn Spartamet naar het vliegveld, een van zijn vier gemotoriseerde zweeftoestellen uit de hangar trekken, mondvoorraad, kleding en kampeerspullen op de hoedenplank, de gebruikelijke controles en na links en rechts gekeken te hebben, de lucht in. "In de Scheibe, een motorzweefvliegtuig van Duitse origine, zit een afgeleide van een boxermotor uit de Kever. Hij heeft een actieradius van 700 kilometer en loopt op gewone loodvrije benzine. Hij maakt minder lawaai dan een bromfiets, 48 decibel, en geeft het vliegtuig een snelheid van 130 tot 140 kilometer per uur", zegt Quist. Een populaire vakantieland voor deze vliegers is Frankrijk. "Alleen het voorbereiden van zo'n 'Tour de France' is al leuk. De eerste landing is bijvoorbeeld in Oostende, de tweede bij Calais en dan gaan we al 'hoppend' richting naar Mont St. Michel in Bretagne." Ook Tsjechië is 'in'. Quist: "Het is een land met een goede thermiek en bovendien barst het van de vliegvelden. Het toenmalige communistische regiem heeft vliegvelden bij zo'n beetje elk klein plaatsje gesponsord. Het land heeft een eigen kleine vliegtuigindustrie." De vlieginstructeur die op Hilversum zijn kleine bedrijfje heel toepasselijk Dwarf genaamd runt, heeft rond de 5000 vlieguren op zijn naam staan. Een motorzweefvliegtuig heeft een spanwijdte die ongeveer tweemaal zo groot is als die van een motorvliegtuig, zo'n 15 meter. Het is echte een zweefvliegtuig met een hulpmotor. "Je hoeft niet bang te zijn voor motorstoring", zegt hij lachend. Toch was Moniek Mulder op hun laatste trip naar het Noorden even gespannen. Ze vertrokken voor een tocht van twaalf dagen naar Noorwegen. Er moest zo min mogelijk bagage worden meegenomen. Alles lag op de hoedenplank, inclusief het ultra lichtgewicht tentje. De eerste stop was Emden in Noord-Duitsland. Vliegtijd twee uur en vijf minuten. De volgende dag bereikte het tweetal Tonder in Denemarken. Vandaar werd via Roskilde naar Varberg in Zweden gevlogen in drie uur en vijf en veertig minuten. Moniek Mulder: "We vlogen steeds langs de kust. Van Varberg over de Oslo Fjorden naar Skien in Noorwegen. Toen van Kristiansand naar Stavanger. Steeds maar langs de kust, over bergen, bossen, eilanden soms een zandstrandje, altijd goed als je toch nog onverwacht moet landen. Over het binnenland vliegen was niet zo verstandig. Dat is onherbergzaam; er zijn geen weilanden om te landen. Er is ook bijna geen akkerbouw. Een ongelooflijk mooi land met alleen maar natuur." Bergen was het meest noordelijk punt dat werd bereikt. Op de terugweg besloten ze van Lista in Noorwegen naar Sindal in Denemarken te vliegen. "Dat is wel een afstand van 77 nautische mijlen over het water van het Skagerrak. Dat kan je alleen oversteken als het helder is. Wanneer het heiig is dan worden lucht en water een. Je raakt gedesoriënteerd, je zou kunnen neerstorten. Het was heel spannend, opwindend; niet eng, een soort van verrukking. We vlogen het in bijna twee uur." Vaak ontwikkelde zich onder hen vakantiefiles. "Ja, dan vliegen we er expres boven", straalt ze, "daar zijn we heel gemeen in." Publicatiedatum = 4 oktober 1997 |