Israël gaat met zijn tijd mee
door Coos Hiskemuller
De
Israëlganger moet erop rekenen bij vertrek, maar vooral bij terugkeer,
aan een grondig, uitputtend, en als het tegenzit ronduit onfatsoenlijk,
kruisverhoor te worden onderworpen. Wie zich daardoor niet uit het veld
laat slaan, wacht een land vol verrassingen, waar het verre verleden en
het dynamische heden hand in hand gaan in een indrukwekkende verscheidenheid
aan landschappelijk schoon.
In het Heilige Land, waar geen schep de grond in gestoken kan worden
of men stuit op een overblijfsel uit lang vervlogen tijden, staat de klok
niet stil. Her en der worden nieuwe dorpen uit de grond gestampt. Onveranderlijk
hebben de huizen er rode daken die vrolijk afsteken tegen het landschap.
Hoe nieuw een nederzetting is, is af te meten aan de hoeveelheid groen.
De joden hechten sterk aan hun tuinen en zelfs in de woestijn zijn joodse
dorpen oases van groen, overwoekerd door bloeiende struiken in alle kleuren,
van wit tot donkerpaars.
Om dat te bereiken is in dit droge klimaat een ingenieus irrigatiesysteem
uitgedacht. Een tapijt van vele kilometers lange tuinslang met gaatjes
erin zorgt voor een druppelsgewijze besproeiing. Uitgestrekte velden graan,
maïs en zonnebloemen zijn op dezelfde wijze tot stand gekomen, het
werk van de pioniers in de kibboetsiem, de vooruitgeschoven joodse nederzettingen
die het land op de natuur veroverden en cultiveerden, onder de voortdurende
dreiging van de Arabische vijanden.
De Klaagmuur in Jeruzalem.
Dat de Israëli ook in andere zin met zijn tijd meegaat, blijkt in
de nederzetting Hararit in Beneden-Galilea, de streek ten westen van het
Meer van Tiberias. Hararit, schitterend gelegen op de top van de berg
Netofa bij Karmiel, is gesticht in de jaren zeventig toen Galilea 'leeg'
was, dwz. dat er geen joden woonden.
'Uitzichtpunt'
Hararit is een 'mizpe', letterlijk 'uitzichtpunt'. Er zijn veel van zulke
mizpe-nederzettingen, eenvoudig omdat de berghellingen door Arabieren
werden bewoond en alleen de heuveltoppen nog vrij waren.
Achttien jaar geleden vestigden zich vijf gezinnen op de berg Netofa,
aangetrokken door de uitdaging om in een afgelegen gebied, zonder financiële
steun van de overheid, aan een nieuwe toekomst te bouwen.
Midden in de winter kwamen ze er aan. Erol Arbel, lid van het eerste uur
en woordvoerder van de mizpe, herinnert zich nog goed hoe koud ze het
hadden. Kaarsen zorgden voor licht en warmte; water werd aangevoerd in
containers die altijd te vroeg leeg waren. De dichtstbijzijnde nederzetting
lag slechts 12 km verderop maar omdat er geen behoorlijke weg naartoe
voerde, kostte het anderhalf uur om er te komen.
De Arabieren lager op de berg bekeken de joden met achterdocht. Ze deden
hun best om hun het leven zuur te maken, en uit een reeks van sabotagedaden
noemt Arbel de vervuiling van het water de ergste. Maar de joden lieten
zich niet wegjagen.
De plek is zo'n dertig jaar geleden 'ontdekt' door een Nederlandse monnik
die zich met twee andere religieuzen wilde vestigen in het Heilige Land.
Omdat het land bestempeld was tot landbouwgrond waarop toen niet gebouwd
mocht worden, ging Vader Jacob (Arbel: "Zo heet hij echt") ondergronds.
Hij vond een grot die bij de Arabieren in gebruik was geweest als geitenstal.
Met hamer en beitel hakten de monniken een kerkje uit.
Het religieuze gezelschap heeft zich inmiddels uitgebreid tot acht monniken
die een leven van afzondering willen leiden. Zij wonen in kleine huisjes
langs het smalle paadje dat zich van het kerkje naar de joodse nederzetting
kronkelt, en hebben geen stromend water, elektriciteit of telefoon.
De mizpe-leden, die zich allen bezighouden met transcendente meditatie,
besloten de serene rust, de ruimte en de adembenemende vergezichten te
gaan exploiteren.
'Spiritueel toerisme'
De mizpe wierp zich op het 'spiritueel toerisme', en werd een aan de New
Age verwant centrum, en dat slechts een korte rit verwijderd van Nazareth,
de vaderstad van Jezus Christus. Wandelingen door de natuur, lezingen
over meditatie en mystiek en massages met aromatische oliën moeten
de gast 'unieke ervaringen van schoonheid' laten beleven. Het absolute
hoogtepunt, zo wordt verzekerd, is een concert door de bewoner Niko Levi,
bij wiens 'Klanken van de Natuur' de geest zich kan ontspannen.
In een ruimte die sterk aan een jeugdhonk uit de jaren zestig doet denken,
staan luie stoelen en is de vloer bedekt met matrassen. Terwijl het buiten
zinderend warm is en het zonlicht pijn aan de ogen doet, branden in de
verduisterde ruimte kaarsjes en wierookstaafjes. Zelfgemaakte kruidenthee
en vruchtensap staan klaar.
Voor Levi, die voor de gelegenheid over zijn kaki broek en t-shirt een
lang wit gewaad heeft aangetrokken, van wal steekt aan zijn synthesizer,
wordt er bij de bezoekers op aangedrongen het zich vooral gemakkelijk
te maken. Het is zaak de ogen te sluiten opdat de muziek kan doordringen
tot de ziel, zegt de musicus. Na afloop van het concert blijkt dat degenen
die zich op de matrassen hebben uitgestrekt, maar moeilijk wakker zijn
te krijgen. Een enkeling spoedt zich naar buiten om zich te baden in het
zonlicht.
Ten oosten van Hararit ligt het reisdoel van een geheel andere bedevaart:
het Meer van Galilea. Aan de Noord- en Westoever bevinden
zich de Heilige Plaatsen voor degenen die in de voetsporen van Jezus willen
treden. Waar het zuidelijker gelegen Nazareth voor de pelgrims een teleurstellende
ervaring zou kunnen zijn vanwege het overduidelijk Arabische karakter
van het stadje, zijn de heiligdommen pal aan het meer ontegenzeggelijk
in christelijke handen.
Zoals de achtkantige kerk op de Berg der Zaligsprekingen waar Jezus de
bergrede uitsprak, in de jaren dertig met geld van Mussolini gebouwd,
en die met de prachtige tuin er om heen wordt beheerd door Franciscanessen.
In het godshuis vervullen ramen met een schitterend uitzicht over het
dal en het meer de rol van schilderingen. Net als de Benedictijnen die
de kerk van de Vermenigvuldiging van de Broden in het naburige Tabgha
bewaken, zien de bejaarde nonnen er streng op toe dat de bezoeker stilte
betracht en decent gekleed gaat.
Dat brengt met zich mee dat de christelijke bedevaartplaatsen een laag
Volendam-gehalte kennen, ook al spuwen tientallen bussen er elke dag ladingen
bijbeltoeristen uit.
'Jezusboot'
Verderop aan het meer maakt een tochtje met de 'Jezusboot' het gemis aan
pretparkjolijt ruimschoots goed. Leden van de kibboets Ginnosar delfden
in 1986 uit de modder van het toen vrijwel drooggevallen meer een 2000
jaar oude boot op. Dit vissersscheepje, nu hoe kan het ook anders bekendstaand
als de 'Jezusboot', is ten toon gesteld in het Bet Allon-museum van de
kibboets.
In replica's van deze boot kan de toerist een vaartochtje maken naar Tiberias.
Voor grotere groepen pelgrims, die met de bijbel in de hand Jezus' discipel,
de visser Petrus, willen volgen, staan middenin twee rijen plastic stoelen
opgesteld. De bemanning gaat gekleed in een witte kaftan met de blote
voeten in sandalen gestoken. Voor het Nederlandse gezelschap wordt de
driekleur gehesen en over het prachtig blauwgroen glanzende water schalt
het Wilhelmus.
Halverwege de oversteek gooit een van de withemden een net uit zoals Petrus
dat ook moet hebben gedaan. Luttele seconden later wordt het weer ingehaald,
vol met vis. Men krijgt uitgebreid gelegenheid om het hele tafereel te
fotograferen voordat de vissen worden teruggeworpen.
Sommige overleven de demonstratie niet. 'Don't litter the lake' (Gooi
geen rommel in het water) maant een waarschuwingsbordje. De roker steekt
zijn peukjes braaf in zijn zak.
Publicatiedatum = 10 augustus 1996
|