Hongaarse poesta lijkt net echt

door Nico van der Zwet Slotenmaker

HORTOBÁGY
In Hongarije moet je op de poesta zijn. Dat hoort. Net zoals je in de Verenigde Staten de prairie dient te betreden of elders de toendra, de pampa of de steppe. Zulke zaken horen bij het erfgoed van een bepaalde natie en omdat ze in steeds vermoeiender mate bezig zijn met de terugkeer naar de wortels kunnen we er onmogelijk omheen.

Lastiger is dat er nooit bij wordt vermeld wat we er eigenlijk te zoeken hebben, want doorgaans handelt het over troosteloze vlaktes die slechts door enkele niet veel gewend zijnde viervoeters worden begeerd en als er al sprake is van wortels dan bevinden die zich diep in zeer weerbarstige aarde waar ze slechts uiterst mondjesmaat wat vocht doorgeven naar gewassen van generlei waarde.

Wat Hongarije betreft komt daar als extra bijzonderheid nog bij dat de poesta in het geheel niet origineel is en zeker niet als bakermat van vroegere beschavingen mag worden gezien. Integendeel, het desolate landschap is eigenlijk alleen maar ontstaan door vernietigende boskap en een ontelbaar aantal branden.

En zelfs toen werd de grond niet met rust gelaten omdat de boeren toestroomden en alles 'in cultuur' moest worden gebracht, zoals dat zo fijntjes heet. Hongarije dreigde een land zonder poesta te worden. Dat ging de autoriteiten ook weer iets te ver, omdat je het nageslacht moeilijk kunt opzadelen met iets dat alleen maar in weemoedige liedjes bestaat.

Daarom werd dan ook in 1973 het 630 vierkante kilometer metende Nationale Park Hortobágy geopend, genoemd naar het centraal gelegen dorp waarvan de inwoners werden opgeroepen oude gebruiken in ere te herstellen, zodat het voor de toeristen net echt zou lijken.

Tegen zulke zaken heb ik overigens geen enkel bezwaar als ik dat wel had kon ik voor altijd thuisblijven en omdat ik enkele dagen doorbreng in de waarlijk schitterende stad Eger is het voor mij maar een rit van een dik uur met de auto. De folders beloven me dat ik bij de entree van het dorp de langste en mooiste verkeersbrug van Hongarije zal passeren.

Hij telt liefst negen bogen. Het is bijna het laatste wat ik van de wereld zie, want op de brug is een schilder bezig die zijn bussen en potten weliswaar wat ordeloos op het wegdek heeft geplaatst, maar er toch zo goed op wil passen dat hij zonder enige waarschuwing een forse plank als hindernis heeft opgeworpen, een obstakel dat je pas op het allerlaatste moment gewaar wordt.

Van de schrik hersteld word ik uiterst vriendelijk ontvangen in het museum van het dorpje dat het voornamelijk moet hebben van oude klederdrachten en voertuigen waarmee de herders van destijds werden geacht ter kerke te gaan of hoogwielige karren waarmee op de poesta karige kostjes bijeen moesten worden geschraapt. Er zijn ook wat binnenhuisjes nagebouwd waaruit blijkt hoe pover het toen allemaal was, maar in het Openluchtmuseum in Arnhem kan je in een plaggenhut van een eeuw geleden eveneens constateren dat armoede in die tijd de geldende norm was.

Buiten het museum van Hortobágy is de toeristenmarkt waar je een zweep moet kopen. Althans, dat beweren de neringdoenden en om je bij deze transactie wat op dreef te brengen laten ze hun koopwaar knallen. Een Duitser die het kennelijk geen gek idee vindt, probeert het ook eens, maar het nogal ingewikkeld geconstrueerde geselwerktuig gaat tussen zijn benen zitten. Als hij zich heeft bevrijd is hij geen koper meer, ook al beweren alle Hongaarse omstanders dat hij het met een beetje oefening best zal leren. Hij luistert niet. De mensen hebben geen geduld. Ook niet als ze met vakantie zijn.

Voor een ritje over de poesta moet u er echter toch wat van in huis hebben, want dan ben je zeker twee uurtjes onderweg in een zeer bonkig rijtuig waarop wat banken zijn gelast, zodat een dikke twintig man tegelijk (al dan niet overhuifd) kunnen genieten.

Mijn gezelschapje van vier man besluit echter tot een soort privé-excursie, wat gemakkelijk te realiseren valt. Normaal proberen ze u de kaartjes van de rondrit al op de toeristische markt aan te smeren, maar als u gewoon de weg vervolgt stuit u automatisch op de kleine nederzetting van waaruit wordt vertrokken en daar is ook wel wat te regelen.

Een fors uit de kluiten gewassen boerin zegt dat we maar even moeten wachten, omdat er zo een expeditie terug zal keren. Dat gebeurt ook inderdaad en als we zijn ingestegen hebben we ter hoogte van de stallen alleen maar wat moeite met de twee paarden die na een gedane rit altijd even rust krijgen en nu er ineens weer op uit moeten.

De voerman weet ze echter te beteugelen en doet zich verder voor als een zwijgzame gids die plotseling verrassende optredens inlast. Zo draait hij ergens onderweg boven een bron aan een kraan die wel degelijk water voort weet te brengen en na het ontbranden van een aansteker ook een gasvlam ontwikkelt. Water en vuur mogen dan de grootste tegenstellingen vormen, hier doen ze broederlijk samen.

In het drassige gedeelte van de poesta woont ook een kudde waterbuffels die inmiddels wel aan bezoek zijn gewend, maar zich toch liever wat verwijdert als we de camera's schouderen. De schapen hebben zeer terecht de schaduw van wat schamele bomen opgezocht, waar zo weinig plaats is dat ze zich als het ware hebben opgestapeld tot een wel zeer hoogpolig wollen tapijt. Een herder is nergens te zien. Die ligt eronder, weet de voerman duidelijk te maken en hij lacht hard om zijn grapje. Zulke zaken vind ik altijd opvallen, want ik geef het u te doen iedere dag dezelfde kwinkslagen te maken.

Op de poesta wonen ook mensen die uit kleine huisjes komen om ons toe te wuiven. Een is in klederdracht en hij berijdt een wel zeer vurig ros dat samen met zijn ruiter kunstjes voor ons gaat doen. Het paard kan 'doodliggen' als een hond en knippert zelfs niet met de ogen als de baas zijn zweep vlak naast zijn oren laat exploderen.

Of dit vroeger ook tot de volksgebruiken behoorde is mij niet bekend, maar het heeft wel wat van een circus en een goed circus is nooit weg.

Na nog een half uurtje schudden zijn we terug bij het vertrekpunt om te besluiten dat het eigenlijk toch wel allemaal de moeite waard is geweest. Heel aardig zelfs.

Al moet je je natuurlijk nooit door de zweep laten dwingen.

Zo ongeveer moet het vroeger zijn gegaan.

Publicatiedatum = 16 augustus 1997