Dr. Paul Julien,
de op één na laatste ontdekkingsreizigers

Een portret van een 97-jarige Nederlandse 'avonturier'

door Anoushka van Bemmel

WASSENAAR - Achtendertig maal vertrokken de karavanen van dr. Paul Julien, waarvan 28 maal of was het 29? voor expedities in Afrika. Zijn ontdekkingstochten, ook door Azië, Zuid-Amerika en de Pacific, konden vele maanden duren. Te voet en per boot, getergd door tropische stortbuien en bedreigd door gorilla's en malaria, waren zijn belevenissen in de bosgordel in Afrika toch de meest memorabele.

Dr. Julien doet het nu wat rustiger aan, maar de liefde voor het reizen heb je in je bloed
(foto: Sjoerd Quint)

Hoewel gepromoveerd in de chemie, gaf Julien, geboren op 28 maart 1901 te Utrecht en nu woonachtig in Wassenaar, de voorkeur aan de antropologische wetenschap. In het eenvoudige laboratorium dat hij mee liet dragen, deed hij onderzoek naar de plaats van Afrikaanse stammen, met name de pygmeeën, in de evolutie van de mensheid. Hij maakte zo het koloniale en het onafhankelijke Afrika mee.Een portret van een 97-jarige Nederlandse 'avonturier'
Het schemerige vertrek staat vol uitheems antiek: Indiase beelden bovenop een piano en een kamerscherm van verfijnd houtsnijwerk rust tegen de muur. Op de schouw een aangrijpend Jezusbeeld, twee grote kandelaars en een gebedsbel, maar ook een angstaanjagende fetisj. Het meubilair is chic en versleten. Dit is het heiligdom van een Nederlandse ontdekkingsreiziger: de 97-jarige dr. Paul Julien.

Klein en gebogen in zijn grijze pak, schuifelt hij binnen. Als hij zich met kleine stapjes naar een groene fauteuil begeeft, valt zijn oog op iets dat glinstert op het tapijt uit Perzië. Moeiteloos raapt hij een klein muntje op, een Hollands dubbeltje. 'Is dit van u?', vraagt hij beleefd. Hij installeert zich, maar na een minuut wil hij plotseling van plaats wisselen: aan mijn kant ligt een doos sigaren op een teakhouten tafeltje. Het blijft lang stil, terwijl Dr. Julien in zijn zakken naar lucifers zoekt.

Tabak

"Als ik zo een sigaar opsteek," klinkt het plotseling, "dan denk ik aan de 200 kilo tabak die ik altijd door mijn dragers liet meenemen. En 100 kilo zout per expeditie was ook heel normaal." Gehuld in een dikke wolk vertelt Julien over een van zijn 28 expedities 'of waren het er 29?' naar equatoriaal Afrika.

Hij vond pygmeeën en hij onderzocht er dizend in twee maanden tijd.

"Mijn eerste verre reis was in 1926. Ik reisde per trein en per auto naar Zuid-Algerije. Met mijn vader heb ik daar te paard enige honderden kilometers afgelegd. We overnachtten waar we een gelegenheid vonden. Soms in kleine Franse hotelletjes en een andere keer in een hutje bij de inboorlingen. Het gebied interesseerde ons bijzonder vanwege zijn architectuur. Ik herinner mij bijvoorbeeld nog de hoge leembouw."

Zijn eerste echte omvangrijke wetenschappelijke expeditie in Afrika maakte hij in 1933 naar Kongo. Julien speurde het Tigoriwoud af om met eigen ogen een mysterieus Afrikaans dwergvolk te aanschouwen, de pygmeeën. Per stoomboot reisde hij naar de Afrikaanse kust en trok daarvandaan het oerwoud in. Tachtig Afrikanen droegen zijn laboratorium, film- en geluidsapparatuur, tientallen kisten met kippen, geboucaneerd vlees, maniok, schoenen en kleding.

Nieuwsgierig

"Bloedonderzoek werd mijn hoofddoel. Ik had natuurlijk geen vrieskist bij me."

Op de vraag of hij het behalve voor de wetenschap ook niet voor het reizen zelf deed, antwoordt hij beslist: "Ja natuurlijk. Ik ben altijd nieuwsgierig geweest naar andere culturen. Maar ik deed het vooral voor de wetenschap. Ik wilde onderzoeken wat de plaats van Afrikaanse stammen was in de evolutie van de mensheid." Dat was zijn ideaal, zijn motor.

Het is moeilijk voor te stellen dat deze gedistingeerde man in talrijke moeilijke omstandigheden heeft verkeerd, zoals hij beschrijft in zijn beroemde reisboek 'Kampvuren langs de Evenaar'. Midden in het oerwoud van Sierra Leone vraagt hij zich af of zijn dragers wel te vertrouwen zijn.

"Het kan zijn dat ik koorts krijg, maar ik voel me haast fysiek onwel. Als ze me hier willen verdonkeremanen, zeg ik bij mezelf, zal er nooit een haan naar kraaien. Ze kunnen, als ik niet terugkom, later zeggen dat ik ben omgekomen, dat ik ben verdronken bij het oversteken, toen de lianenbrug voor onze ogen brak en niemand zal ooit weten waar ik ergens in het moeras lag.

Wat zijn dat voor gedachten, vraag ik mezelf af. Je hebt koorts, je krijgt malaria, voel maar hoe je pols jaagt. De angst hier in deze wildernis ziek te worden, geeft me nieuwe kracht, jaagt me op, hoewel mijn hooft bonst en er koude rillingen over mijn lichaam lopen." Julien heeft maar twee keer malaria gehad en "hoe heet dat ook alweer... oh ja... dysenterie!"

Duizenden

Ook werden de pygmeeën gemeten.

Hij vond pygmeeën en hij onderzocht er duizend in twee maanden tijd. "Bloedonderzoek werd mijn hoofddoel. Dat kostte ontzaglijk veel tijd en inspanning. Ik had natuurlijk geen vrieskist bij me. Als de bloedafname gelukt was, moest ik heel snel onderzoek doen, omdat het monster anders zou bederven. Dat betekende dat ik vaak tot twee of drie uur 's nachts in mijn tent doorwerkte."

Aanvankelijk werkte Julien volgens de oude antropologische methode uit het begin van de eeuw: de antropometrie. Maandenlang noteerde hij in tientallen schriften lichaamslengtes, de omvang van schedels en de kleuren van ogen, huid en haar. "Het was een heidens karwei, maar het leverde niets op. Toch dachten ze dat dat de beste methode was."

Hij stapte over op de fysische antropolgie waarin onderzoek naar bloedgroepen heel belangrijk is en ontdekte grote genetische verschillen tussen pygmeeën en bosjesmannen, terwijl tot dan toe aangenomen werd dat die van hetzelfde ras waren. Ook bleek dat de bloedeigenschappen van west-pygmeeën en centraal-pygmeeën sterker van elkaar verschilden dan de bloedgroepen van welke twee willekeurige volken ter wereld ook.

De karavaan nam zelfs een compleet laboratorium mee.

Dat betekende dat west- en centraal-pygmeeën uitsluitend op basis van hun uiterlijk 'pygmeeën' werden genoemd. Julien sloot steeds meer vriendschappen met Afrikanen, waardoor zijn interesse in hun leefgewoonten toenam. Nachtenlang hield hij met behulp van een tolk gesprekken met pygmeeën. Het bleek dat dit volk in één god geloofde en niet zoals destijds werd aangenomen, in meerdere goden.

Mensenvlees

Ook liet hij zien dat afschrikwekkende ideeën over kannibalen en geheime genootschappen onterecht waren. Mensenvlees bleek slechts in heel kleine hoeveelheden te worden verorberd. Het was vooral een symbolische daad. Verder zag hij dat geheime genootschappen niet meer dan essentiële opvoedingsinstituten zijn.

De koloniale periode was de beste tijd voor zijn werk. "Je ging naar een stadje en vervolgens naar het kampement of dorp. Daar werd de bevolking bij elkaar getrommeld. De kolonisatoren hielpen mij. Die mensen kénden hun streken en zeiden: "Daar moet je niet heen gaan, want daar wonen geen mensen" of "Die zijn lastig". Dragers recruteren was een koud kunstje. "Zodra zich het gerucht verspreidde dat iemand het binnenland in wilde, stonden er binnen een kwartier 40 liefhebbers voor de deur."

Toen in de jaren 50 de eerste Afrikaanse landen onafhankelijk werden, viel de koloniale steun weg. "Dat was niet makkelijk. De Afrikaanse gezaghebbers wisten vaak niet eens waar het volgende dorp lag. Ik vroeg me soms af of ik door moest gaan met mijn onderzoeken in Afrika, want het was vaak verknoeien van tijd." De wanhoop van toen is weer op het gerimpelde gezicht te lezen. "Het is niet dat we tegengewerkt werden, de nieuwe gezaghebbers wisten gewoon niets. Zonder koloniale steun werd mijn werk steeds moeilijker uitvoerbaar. Het gezag dat ik kon uitoefenen over de dorpsbewoners werd ook steeds minder. Dorpelingen negeerden me. Een doodenkele keer kon je een vrijwilliger te pakken krijgen. En dat terwijl ik voor een goed bloedonderzoek minstens 500 individuen nodig had!"

Onveiliger

De karavanen bestonden uit een man of 30. Maar in onafhankelijk Afrika dijde dat aantal steeds verder uit. Het continent werd alsmaar onveiliger, omdat het gezag zich nergens wat van aantrok. Als de karavaan een moeilijke streek door trok, sloten steeds meer mensen zich aan om bescherming te zoeken.

"Op een dag merkte ik dat er iets niet klopte. Ik kon toch niet zoveel mensen hebben aangenomen? Toen ik op mijn lijst keek, zag ik dat het er 44 moesten zijn, maar het waren er meer dan 80! Die extra 40 moesten ook eten en wie mocht dat betalen...? Ikke!", roept hij venijnig. "Naarmate Afrika Afrikaanser werd, namen mijn problemen steeds toe. Op een goede dag heb ik besloten om ermee te stoppen. Azië werd mijn nieuwe werkterrein. Ik ben nooit meer in Afrika terug geweest."

Ik vraag hem wanneer en waarheen zijn laatste reis door Afrika was. Hij weet het niet meer: "Ach, weet u, ik heb zoveel reizen naar Afrika gemaakt, de laatste zal ergens in de jaren 50 zijn geweest en ik dacht naar Kenia..."

Loon

Zijn expedities werden maar voor 15% gesubsidieerd. Met zijn schamele loon als leraar scheikunde, lezingen voor onder andere de KRO-radio, filmvoordrachten en later met de verkoop van boeken, bekostigde hij zelf de rest. Zijn dragers kregen hun loon uitgekeerd in zout, ter waarde van 60 cent per dag. "Ik heb blijkbaar de gave om met een minimum aan middelen te reizen. Als ik nu foto's van mijn karavanen zie, zó veel mensen, dan vraag ik me af hoe ik dat ooit heb gefinancierd!"

Julien was de eerste antropoloog die Nederlanders op beeldende en begrijpelijke wijze kon laten zien wat reizen inhield. Daarnaast liet hij zien en horen hoe het leven in Afrika was en relativeerde hij de stereotiepe beelden van het westen over Afrika. Het gevecht van Afrikanen tegen de natuur: de ontginningsstrijd tegen het steeds terugkerende onkruid, ziekten, onvoorspelbare regenval, bederf en verwoestingen door olifanten, vogels, knaagdieren en sprinkhanenplagen worden herhaaldelijk in zijn boeken beschreven.

Wetenschap en reizen zijn voor hem nog altijd onafscheidelijk. Als ik hem vraag of hij steeds zou willen reizen, antwoordt hij volmondig "Ja!". "Daar waar autowegen zijn wel, maar niet meer lopend. Ik heb een keer in Sierra Leone 70 kilometer aan één stuk door gelopen. Dat is nu uitgesloten." Een herinnering trekt hem terug in de tijd. "Uitgesloten", hoor ik hem nogmaals mompelen. "Liefde voor reizen heb je in je bloed", vervolgt hij dan. "Naar sommige gebieden zou ik zo weer terug willen Naar Gabon het liefst, want de bevolking daar is vriendelijk en net ontwikkeld genoeg om te begrijpen dat het nemen van een bloedmonstertje geen moordaanslag is of een betovering."

Glimlach

Zijn vrouw zegt op vertrouwelijke toon dat Julien niet makkelijk is om mee te reizen. "Hotels vindt hij vaak te duur en als hij het eten niet goed vindt gaat hij zélf in de keuken staan." Ze kan een glimlach niet onderdrukken. In 1990 maakten ze samen hun laatste reis naar Thailand en Maleisië; mevrouw was toen 80 jaar oud, hij 90.

"Ze zeggen altijd dat ik de laatste Nederlandse ontdekkingsreiziger ben. Dan zeg ik: "Ja, op één na, want die komt overmorgen." Bedachtzaam kijkt hij naar buiten. Door het glas-in-lood valt gekleurd licht op zijn kortgeknipte grijze haar. Na een lange stilte spreekt hij in de laatste wolk van zijn sigaar uit: "Tempora mutantur, nos et mutamur in illis'. De tijden veranderen en wij met hen.

Het boek 'Pygmeeën' verscheen als herdruk in 1997 bij uitgeverij Atlas. Deze maand verschijnt er ook een herdruk van 'De Eeuwige Wildernis'.

Fotobijschriften:

Foto 1: Dr. Julien: "Als ik nu foto's van mijn karavanen zie, zo veel mensen, dan vraag ik me af hoe ik dat ooit heb gefinancierd."

Foto's 2 t/m 5: Hij vond pygmeeën en hij onderzocht er duizend in twee maanden tijd. "Bloedonderzoek werd mijn hoofddoel. Ik had natuurlijk geen vrieskist bij mee. Dus snel werken, soms tot drie uur 's nachts in mijn tent.

Foto's: Dr. Paul Julien

Publicatiedatum = 12 september 1998