&referer=" WIDTH="0" HEIGHT="0" BORDER="0" ALIGN="LEFT" ALT="">
Bahia
'Land van Geluk' door Fred
Soeteman
't Schijnt heel normaal te zijn in Pelourinho, dat je het niet
klaarspeelt je allerheerlijkst geraffineerde
moqueças-visschotel in één keer alle verschuldigde
eer te bewijzen. Als vanuit de smalle klinkerstraatjes, tussen de rijen
in geel, groen, blauw en rood pastel gepleisterde koloniale pandjes, de
oer-afro-klanken van tientallen trommelslagers tegelijk de atmosfeer
onverbiddelijk bezwangeren, is zitten blijven er niet meer bij.
Ook al is de lokroep van de in cocosmelk en rode
-"dende"- palmolie gestoofde vis vrijwel onweerstaanbaar, de
taal van de trommels van Bahia blijkt universeel en nog krachtiger. Of
je wilt of niet, je gaat van tafel.
Naar het open raam, minimaal. Naar de deur of het balkonnetje van
't restaurant met de zonderlinge naam Uaua, dat net boven het
reggae-café hangt.
En je raakt ondergedompeld, je verdrinkt in een zinderend ritme
dat niet te ontlopen is. Die drums gaan dwars door je donder: de
stijfste hark komt hier tot heupwiegend geluksgevoel. En wat de
ondoordringbare massa's mensen in de straatjes uitdragen , die met z'n
allen oprechte vrolijkheid ontspannen weten te beoefenen, is niets
anders dan : "Kijk nou! Zo kan het ook!"
Dat had je trouwens 's middags ook bespeurd. In de Rua Castro
Rubelo bijvoorbeeld, eventjes uitpuffend van zo'n steile klim langs al
die kleurig gerestaureerde pandjes van Pelourinho, de historische wijk
in de bovenstad van Salvador, de wijk die, met de best bewaarde
koloniale barok-architectuur van Zuid-Amerika, in zijn geheel
"onder monumentenzorg valt" en volgens de UNESCO "een
erfenis voor de hele mensheid" is.
Want met een ijskoud biertje, op een klapstoeltje langs de
stoeprand aan een wankele tafel- zomaar op een van die terrasjes
midden op straat, die er op het eerste gezicht slechts puur toevallig
zijn ontstaan daar had je al, kennelijk in een opmaat tot een bruisend
carnaval, zo'n straatorkest ontmoet. Koperblazers dit keer. Een al even
gedreven gezelschap dat in opperste opgewektheid hartverscheurend valse
strofen tot juweeltjes maakte, en zowaar plotsklaps, huppelend op
stuwend ritme, een melodietje er tussendoor perste dat verdacht veel
weg had van: "Twee ogen zo blauw..."
't
Is, kortom, plezierig toeven in dit Pelourinho, een stukje van
Brazilië's vroegere hoofdstad Salvador in Bahia, de staat die, zo
groot als Frankrijk, een ongelooflijke verscheidenheid van prachtigs te
bieden heeft aan sfeer, aan cultuur, aan stranden, hotellerie en, niet
te vergeten, aan eten en drinken en aangenaam weer, op zo'n 14 graden
zuiderbreedte. Waar je meer afro-cultuur vindt samengebald dan in
Afrika zelf. En het zit 'm in véél meer dan bijvoorbeeld
de razendknappe capoeira krijgsdansen alleen, die je met graagte worden
getoond.
De naam Pelourinho klinkt wellicht voor wie niet thuis is in land
en taal, lieflijk of zelfs precieus. Dat is verraderlijk. Want zo
weinig als bijvoorbeeld de gavotte te maken heeft met de tot in
Franco's dagen in Spanje gebruikte wurgpaal, garotte, zo weinig heeft
ook pelourinho van doen met de aardige dingen des levens: 't is
doodgewoon de naam van een gesel- martel-, en schandpaal!
In het oude Salvador, toen de bovenstad nog niet met die
zonderlinge 70 meter hoog rijzende stadslift te bereiken was, hebben
ze met zo'n ding nog langs diverse plekken geleurd. Bijvoorbeeld bij
het plein dat toen echt zo heette, en dat in de volksmond nog zo bekend
is: Jezusáchtertuin. Er kwamen voortdurend klachten over
geluidhinder.
Een gids heeft ons gedemonstreerd hoe zo'n pelourinho werd
gebruikt. Er staat er nog een in Mariana, dichtbij de oude goudstad
Ouro Preto, die langs een route door nagenoeg tropisch begroeide
heuvels te bereiken is vanuit Belo Horizonte, hoofdstad van Minas
Gerais, op een klein uurtje vliegen van Salvador.
Die geselpaal staat in Mariana op een uitgekookte plek: tussen
een van de tien kerken en het stadhuis in. Onder het toeziend oog van
de clerus kon aldus het oude Portugese wereldlijke bewind de in
hoofdzaak zwarte slavenarbeiders, geketend aan de ijzeren ringen van de
pelourinho, met lederen riemen kermend doen afranselen, desgewenst tot
de dood erop volgde...
Over gezelligheid gesproken: in Mariana woonde voorheen de
bisschop op de bovenverdieping van een gevangenis, die speciaal
bestemd was voor priesters ! En nu we toch bezig zijn: op een verre
heuvel van de stad staat de Sint Pieterskerk leeg. Al zo'n tweehonderd
jaar. De bisschop wilde het splinternieuwe godshuis indertijd niet aan
de gelovigen ter beschikking stellen, omdat daags voor de beoogde
inwijding een misdienaar de parochie-pastoor met messteken het leven
had benomen. Hij had de priester betrapt, zei hij, toen deze bij een al
te intieme ontmoeting met zijn echtgenote, zijn handjes niet had weten
thuis te houden. En, geloof 't of niet: tot voor kort was het alweer
hommeles hier, kerkelijk gesproken. De voorlaatste bisschop was
corrupt! De gids doet er niet geheimzinnig over. Ze zijn blij dat ze
van dat klerikale gajes af zijn, in Mariana.
Staan er in Mariana tien kerken, een kwartiertje verderop, in
Ouro Preto met z'n 80 duizend inwoners, hebben ze er wel twintig, de
een nog rijker van goud voorzien dan de andere. 't Was, in barok en
rococo, in deze streken tijdens de gold-rush een soort competitie: wie
maakt de rijkste kerk ?
Ouro Preto betekent zoveel als 'zwart goud', naar het donkere
gesteente dat, na verwijdering van arsenicum en andere elementen het
edelmetaal vrijgaf, waaraan de stad een ongekende bloei te danken zou
krijgen. De stad was toen nog getooid met de schitterende naam Vila
Rica de Nossa Senhora do Pilar e Albuquerque. Uit zoiets kan natuurlijk
alleen maar iets hoogst fraais voortkomen en dat is gebeurd ook. De
stad geldt in haar geheel als monument. Zij is tevens de geboorteplek
van een van Brazilië's vermaardste beeldhouwers en bouwers, de in
1814 aan syfilis bezweken Antonio Francisco Lisboa, beter bekend als
Aleijadhino (de kleine kreupele), wiens sporen er op tal van plekken
zijn achtergebleven.
Van hem is bekend dat zijn werklust en scheppingsdrang
onstuitbaar waren. Naarmate de ziekte zijn lichaam steeds verder
aanvrat, sneed en hakte hij telkens stukjes van zijn lijf af: nu eens
een teen, dan weer een vinger, zodat hij uiteindelijk zijn discipelen
vragen moest , kwast of beitel aan de restanten vast te binden, opdat
hij zijn arbeid kon voltooien. Dit is motivatie waaraan zelfs iemand
als Emile Ratelband nog menig puntje kan zuigen!
't Is een reuzestap het zij zo maar als men in deze dreven over
sporen spreekt, kan men nu eenmaal niet om de voeten van Edson Arantes
do Nascimento heen, de voetbal-legende Pelé, die het tot
minister heeft geschopt. Wie wil zien waarmee hij dat heeft gedaan, kan
terecht tegenover een van 's werelds grootste voetbalstadions,
Mineirao,( 134.000 plaatsen) in Belo Horizonte. Pelé's
voetafdrukken zijn hier in brons voor eeuwig voor het nageslacht
bewaard. Dat past in meer dan een opzicht bij het karakter van een stad
die in 1990 is uitgeroepen tot de Latijns-Amerikaanse metropool met de
hoogste kwaliteit van leven voor haar bijna drie miljoen inwoners.
Belo Horizonte is nauwelijks honderd jaar geleden ontworpen. De
bouwers lieten zich inspireren door Washington en het Argentijnse La
Plata met hun brede bomen-lanen en boulevards, pleinen en parken.
Sport, gezondheid en ontspanning vormen het credo van de samenleving
ofschoon er industrieel en commercieel (confectie !) enorme
bedrijvigheid is. De stad was, zeker in het als Pampulha aangeduide
gebied, zo'n vijftig jaar geleden als 't ware een werkplaats waar de
beroemde architect Oscar Niemeyer zijn vingeroefeningen deed voor
Brazilië's totaal nieuwe hoofdstad Brasilia. Aan het kunstmatige
meer in Pampulha bouwde hij o.m. de revolutionair golvend vormgegeven
St. Franciscuskerk, waarover al direct veel te doen was: conservatieve
kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders bestempelden het bouwwerk met zijn
merkwaardige combinatie van afdakje en torentje als 'symbool van het
communisme' omdat het vanuit een bepaalde hoek bezien wel iets weg had
van hamer en sikkel...
Keren we vanuit Minas Gerais nog even terug naar Bahia, dat zich
gaarne tooit met de bijnaam Land van Geluk, naar Salvador aan de Baai
van Alle Heiligen- en naar men zegt: van alle zonden. "Het leven
is hier nog een beetje van: Húp! 't Is een fantastisch
land", verzekert, aan de rand van een hotelzwembad, de Nederlandse
consul Hans Leusen, president van Dannemann-sigaren. Hij woont hier
zo'n 33 jaar. "Het toerisme begint nu pas op gang te komen",
weet hij. "Ik begreep absoluut niet dat het er niet was, dertig
jaar geleden. Ze zijn er een beetje laat mee. 't Gaat nu stap voor
stap. Er is al veel bereikt, maar de infrastructuur is nog niet
klaar."
't Is een zegen voor het land dat het gedaan is met
inflatiepercentages van zo'n 45 per maand. En dat er nu vertrouwen is
in de eigen nieuwe munteenheid, de Real (op de meeste plaatsen
gewisseld tegen ongeveer 0,9 US-Dollar). Maar in een paar jaar tijd
maak je niet ongedaan dat, zoals in de jaren tachtig, de bevolking
groeide met 1 tot 2 miljoen mensen, zonder dat de economie kon
meegroeien. "We zaten hier met de ellende dat er door de trek naar
de steden kinderen werden geboren als ratten, en dat de vaders er dan
vandoor gingen om ergens anders ook weer kinderen te verwekken."
Wat Leusen betreft is de hele samenleving verantwoordelijk voor die
ongelimiteerde kinderproduktie, "met de paus voorop, die weigert
anti-conceptie toe te laten."
En zo keren we alsnog terug tot een van Brazilië's
oerbronnen, de religiositeit. Met name in Bahia vereert men met
dezelfde overgave alle rooms-katholieke heiligen èn de
Candomblé-goden die geërfd zijn van de Yoruba uit
Afrika.
In Salvador staat, onder zeer vele andere, de kerk van Senhor do
Bonfim (van 't goede einde). Zilver en goud schitteren je tegemoet,
maar er doorheen straalt toch ook zekere armoe. 't Moge waar zijn dat
Brazilië 't niet meer- ten volle-verdient, te worden omschreven
als het paradijs waar de hel onwrikbaar zijn plaats heeft, en als land
dat overstroomt van levensvreugde maar dat toch zowat in zijn eigen
ellende stikt. Feit is dat bij die kerk in Salvador het ware geloof uit
de vroegste miserabele dagen nog immer volop leeft.
In een zijbeukje zijn de wanden overdekt met foto's en andere
afbeeldingen van mensen die ziek waren of die een ongeluk hadden
gehad. Ze zijn hersteld ! Muren vol dankbaarheid hier. En aan het
plafond de offers: wassen afgietsels van armen, benen en hoofden-van
poppen naar wij aannemen. Buiten het kerkgebouw bestormt je de jongste
handels-generatie met groen-geel gekleurde lintjes, waarop de naam van
de kerk en zijn heilige. De lintjes, fita, brengen geluk en gezondheid
als je ze vastbindt om enkel of pols.
En dat klopt. Dat voel je. Bijvoorbeeld als de trommels van Bahia
in Pelourinho je lijf zonder pardon veroveren. Publicatie datum
= 03-02-96
|