" WIDTH="0" HEIGHT="0" BORDER="0" ALT="">
3 januari 1997








De Elfstedentocht verschijnt als een adembenemend mooie vrouw
"Toen gaf ze me een kus..."

Van onze speciale verslaggevers

LEEUWARDEN, vrijdag - Strijdend voor het behoud van onze identiteit omhelzen wij de Elfstedentocht. Akkoord, 't is een Fries evenement. Maar ondanks alles hoort Friesland gewoon bij Nederland en daarom koesteren wij de Moeder van alle Tochten met z'n allen. Zo Nederlands is Nederland immers niet meer. We hebben Koninginnedag nog en morgen de vijftiende Elfstedentocht. En dat is het wel zo'n beetje.

De grenzen zijn reeds vervallen. Op het departement van Onderwijs huist een minister die vindt dat wij zoveel mogelijk in het Engels zouden moeten converseren. Brussel is onze hoofdstad geworden. En bij de zestiende Elfstedentocht moeten we de beker warme chocolademelk bij de koek- en zopietent waarschijnlijk in euro's betalen!

Is het gek dat we steeds nationalistischer worden?

Dat op de Top-40 steeds meer Nederlandstalige hits te vinden zijn?

En dat de Tocht der Tochten inmiddels gans het land in totale opwinding brengt?

Nee.

Zou er bovendien een ander sportevenement in de wereld zijn, dat met de Elfstedentocht is te vergelijken?

Ook niet.

Laatst beweerde een Zweedse collega dat de Elfstedentocht net zoiets is als de Vasaloppet, de negentig kilometer lange langlauftocht tussen Salen en Mora die de Zweedse bevolking jaar in jaar uit in vervoering brengt. Ik wees hem erop dat hij zich vergiste, omdat de Vasaloppet ieder jaar wordt gehouden.

Tussen Salen en Mora ligt altijd sneeuw, maar tussen Dokkum en Stavoren eigenlijk zou ik 'tussen Leeuwarden en Leeuwarden' moeten zeggen ligt lang niet altijd ijs. Juist omdat het nooit vaststaat dat de voorzitter van De Friesche Elfsteden Vereniging 'It sil heve!' kan zeggen is de magie van 's werelds beroemdste schaatstocht veel groter.

Vanaf 1909 wordt-ie al gereden, maar toch is het morgen pas de vijftiende keer. En dat terwijl vrijwel elk jaar wel een keertje de vraag wordt gesteld of hij zal worden gehouden. Met andere woorden: de Elfstedentocht is als een adembenemend mooie vrouw, die het negen van de tien keer niet verder dan het voorspel laat komen. Maar dan, ineens, als zij de spanning tot het hoogtepunt heeft opgebouwd, geeft zij zich helemaal en beleeft Nederland de Dag der Dagen.

Toen ik het hem zo had uitgelegd begreep hij het wel, die Zweedse collega.

En nu ik het toch over een adembenemend mooie vrouw heb: mag ik u dan nu even meenemen naar de rand van het zwembad van het Van der Valk-hotel op Curaçao, alwaar ik vijf jaar geleden een vakantie doorbracht? 't Is een wat ruwe overgang, geef ik toe. Alleen al het verschil in temperatuur is een graad of vijftig. Maar toch is het ter zake doende.

Net toen ik op het punt stond in het water te springen werd ik op de schouder getikt. Ik draaide mij om en stond tegenover een slanke, bebaarde man van een jaar of vijfendertig, die mij absoluut niet bekend voorkwam.

"Ken jij mij niet meer?" vroeg hij.

"Nee, sorry."

"Ik jou wel", zei hij. "Zes jaar terug heb ik jou gesproken in de lounge van het Oranjehotel in Leeuwarden. Ik lag totaal uitgeput in een stoel. Ik had de Elfstedentocht gereden en jij hebt toen nog een glas heerlijke Franse cognac voor mij besteld."

Ik wist het weer.

Het was de Elfstedentocht van 1986, die ik vanuit de helikopter had gevolgd. Een onvergetelijke ervaring was dat. Nog zie ik Hindeloopen liggen, toen we dat schitterende stadje een paar honderd meter boven het bevroren IJsselmeer naderden. Nog zie ik Evert van Benthem wegdemarreren bij Rein Jonker, die het nog even probeerde en toen rechtop ging staan. Nog zie ik de deinende massa langs de Bonke. En nog weet ik het moment waarop fotograaf Nico Koster die beroemde kiek van Van Benthem maakte, met diens schaduw in het ijs, die foto waar later nog een poster van is gemaakt. Nadat ik, totaal verkleumd omdat al die tijd het zijraam had opengestaan, op de vliegbasis Leeuwarden was uitgestapt, was ik in het Oranjehotel aan het werk gegaan en zag ik daarna die man liggen, 's avonds om een uur of tien, zijn schaatspak nog aan, de muts nog op, oververmoeid inderdaad, maar met een gelukzalige glimlach op de lippen.

"Natuurlijk!" zei ik. "Ik herkende je echt niet, zonder al die kledingstukken. Laten we wat gaan drinken."

En daar, aan de bar bij het zwembad van dat hotel op Curaçao, vertelde hij mij zijn Elfstedenverhaal.

Piet heette hij. Als ik zijn anekdote ooit wilde publiceren, mocht ik zijn achternaam niet noemen, verordonneerde hij. Inmiddels had hij namelijk een gezin en bovendien had hij collega's die nogal van jennen hielden.

Eigenlijk was het onverantwoord geweest, vertelde hij, dat hij aan de Elfstedentocht van '86 meedeed. Omdat hij een klein half jaar eerder zijn been had gebroken was hij vrijwel niet aan trainen toegekomen. Maar toch schreef hij zich in. Het kon immers weer jaren duren voordat de tocht opnieuw zou worden uitgeschreven.

"Na vijftig kilometer", zei Piet, "had ik over m'n hele lichaam al pijn. Maar ik zette door. Bij Workum ben ik nog een uurtje gestopt om een Chineesje te eten. Daarna ging het wel weer even, maar na Franeker werd het een echt helletocht. Ik kon niet meer. Ik dacht er werkelijk over om te stoppen. Een kilometer of twintig na Franeker ben ik ergens op de kant gaan zitten, met mijn gezicht in mijn handen, mij afvragend wat ik moest doen. En koud dat ik het kreeg. Koud!"

Ineens voelde hij een arm over zijn schouder. "Gaat het niet meer, jongen?" vroeg een lieve stem. Hij keek op en staarde in de mooiste ogen die hij ooit zag. Lichtgroene ogen waren het, in een betoverend gezicht met volle lippen. Zonder enige twijfel was deze blondine een dochter van Friesland, gehoord haar accent. Maar voor Piet was haar verschijning bovenal goddelijk.

"Ik begon te huilen", vertelde hij. "Ja, echt: ik zat als een kleine jongen tegen haar aan te janken, totdat zij plotseling mijn rug ging staan wrijven. Kom, ik zal je wel helpen, je mag het nu niet meer opgeven, man, zei ze. En ze bleef maar doorwrijven, totdat ik zowaar weer warm werd en zelf ook weer tot de overtuiging kwam dat ik niet aan opgeven moest denken. En weet je wat ze toen deed? Toen gaf ze me een kus, vol op de mond. Een lange, warme kus, die wel een minuut leek te duren! Ik wist niet wat mij overkwam. En toen riep zij: kom op, man, rijen!"

En Piet reed. Hij passeerde Bartlehiem, Dokkum, weer Bartlehiem. Vermoeidheid voelde hij niet meer. Van top tot teen gedrogeerd door die zoen gleed hij naar Leeuwarden. De kus had hem vleugels gegeven, hij reed op verliefdheid. Dik op tijd passeerde hij de finishlijn, pas toen hij in het Oranjehotel aankwam kwam de uitputting terug.

"Weet je dat ik haar nog maanden heb gezocht?" zei hij. "Man, ik had al een paar jaar een vriendin, met wie ik nu trouwens ook ben getrouwd, maar toch plaatste ik zelfs advertenties, met teksten als: jij, blondine met lichtgroene ogen, vlak voorbij Franeker kuste jij mij weer tot leven. Samen met het verzoek om contact met mij op te nemen. Maar ik heb nooit meer iets van haar gehoord."

Zou Piet morgen weer meedoen?

Het zou mij niet verbazen. En ik denk dat hij een kilometer of twintig buiten Franeker zijn vaart behoorlijk zal minderen.

Want stel je toch eens voor dat zij er weer staat...

Strijdend voor het behoud van onze identiteit omhelzen wij de Elfstedentocht, zei ik al.

Maar Piet heeft daar zo zijn eigen redenen voor.