KUTA - "Ik ben blij dat ik vandaag weg mag." Jacqueline de Witt Havers zegt het met een zucht. Twee dagen na de dubbele bomaanslag op een afgeladen discotheek in het Balinese Kuta is de 36-jarige Almeerse nog steeds ondersteboven van alle dramatische gebeurtenissen. "Het was verschrikkelijk. Ik ben nog nooit zo bang geweest."
Op Bali zit de schrik er bij veel Nederlandse vakantiegangers goed in. Vooral in het zwaar getroffen Kuta zoeken Hollanders elkaar na het horrorweekend op. In de relatieve veiligheid van de hoteltuinen wordt eindeloos gepraat, steun gezocht en het laatste nieuws uitgewisseld.
"Worden we nou geëvacueerd of niet?" Er zijn maar weinig toeristen die nog 'gewoon' vakantievieren. In de straten van de anders zo drukke badplaats was het gisteren opvallend stil. Veel toeristen hebben hun vakantie afgebroken, anderen blijven voor de zekerheid in hun hotel. De souvenirverkopers op en rond het strand in ontreddering achterlatend.
"We hadden hier gisteren nog een Australisch stel, dat durfde niet eens meer naar de hotelkamer terug te gaan omdat er een parkeergarage onder ligt", vertelt Jacqueline. "Ze vreesden een nieuwe autobom. Later vroegen ze of wij met ze wilden eten. Die mensen waren echt doodsbang."
Zelf zit de Nederlandse ook niet meer rustig op haar stoel. Want de gebeurtenissen van zaterdagavond hebben een diepe indruk achtergelaten. "We waren net bij ons hotel aangekomen toen het licht uitging, gevolgd door een enorme klap", vertelt haar man, de 37-jarige Hans Moes. De knal ging gepaard met een enorme drukgolf, terwijl een paar honderd meter verderop een wolk als een paddestoel de hemel introk. "Ik dacht eerst nog dat er een elektriciteitshuisje of een gastank was ontploft."
Het stel besloot naar de onheilsplek te lopen. Jacqueline: "Ik wou dat ik nooit was gegaan. Wat ik daar heb gezien - echt ongelooflijk. Eerst zagen we dat overal de ramen eruit lagen, even later renden bebloede mensen met het glas nog in hun lichaam ons in paniek voorbij. Bij de rampplek lag het bezaaid met lijken en ledematen: vingers, armen en benen."
Hans: "Vlak voor ons lag een zwart, verkoold lichaam. Het ademde nog."
Toegesnelde, westerse toeristen begonnen direct deuren uit omringende gebouwen te halen. Deze dienden als geïmproviseerde brancard voor de talloze slachtoffers, die op straat lagen te creperen. Hans: "De Balinezen deden aanvankelijk niets. Maar toen de toeristen eenmaal het voortouw hadden genomen, hielpen ze fantastisch mee."
De gewonden werden in kleine taxibusjes gelegd of achterop brommers door de lokale bevolking naar het ziekenhuis gebracht. Veel slachtoffers belandden in het Sanglah-ziekenhuis in Denpasar. Daar is het twee dagen na het inferno een komen en gaan van bezorgde toeristen. Ze zijn op zoek naar vermiste vrienden of familieleden, komen bloed geven of gewonde kameraden bijstaan.
In de hal van het hospitaal hangen lijsten met de namen van tientallen vakantiegangers, waar nog steeds ieder spoor van ontbreekt. Achter een enkele naam prijkt het woord 'gevonden' of 'geëvacueerd'. Achter anderen de mededeling 'overleden'. In het mortuarium liggen stapels lijken, afgedekt met een laken of in zakken, met her en der een ijsblok ertussen om ontbinding tegen te gaan. Het ziekenhuis kan de stroom lichamen evenwel niet aan en kampt met een groot tekort aan koelcapaciteit. Dat zal de identificatie verder bemoeilijken. Bijna 200 mensen kwamen door de bomaanslag om het leven. Een paar honderd vakantiegangers raakten gewond.
Jacqueline: "We zijn nu voor de vierde keer op Bali, maar ik had nooit gedacht dat zoiets hier zou kunnen gebeuren. Je denkt eerder aan Jakarta, Atjeh of de Molukken. Maar aan Bali? Nee." Het echtpaar keert met pijn in het hart terug naar Nederland, vol verschrikkelijke herinneringen aan het eens zo idyllische vakantieparadijs. "De mensen beseffen het nog niet, maar het zal nooit meer zo worden als vroeger", zegt echtgenoot Hans. "Nee, het is afgelopen hier."