door Hans Kuitert BOEDAPEST - Hongarije is begonnen aan een speurtocht naar de duistere kanten van zijn communistische verleden. Tenminste acht ministers in de opeenvolgende democratisch gekozen regeringen sinds 1990 blijken voor de communistische geheime dienst te hebben gewerkt. Drie andere voormalige bewindslieden staan ook in het beklaagdenbankje, maar de bewijzen tegen hen lijken flinterdun.
|
Premier Medgyessy (Foto: AP)
|
De politieke scheidslijnen tussen links en rechts zijn messcherp in Hongarije. Links en rechts staan borg voor heftige debatten en, bij vlagen, stoten onder de gordel. Van de betrokken ministers blijkt het leeuwendeel zich in het rechtse kamp te bevinden.
Dat is opvallend, want in Hongarije lijkt de volkswijsheid te zeggen dat de socialisten van nu en de communisten van vroeger één pot nat zijn. Juist van hen mag het bespioneren van medeburgers en verklikpraktijken worden verwacht. Dat rechts ten tijde van het communisme roomser was dan de paus, is als een bom ingeslagen.
Eerder dit jaar wonnen de socialisten nipt van het rechtse kamp. De voormalige communist Peter Medgyessy werd de nieuwe premier. Rechts dook met veel energie in zijn verleden. Zijn regeerploeg had amper plaatsgenomen in het pluche of de rechtse krant Magyar Nemzet bracht een schokgolf teweeg met de onthulling, dat de eerste minister tussen 1977 en 1982 voor de geheime dienst had gewerkt.
Medgyessy gaf prompt toe dat hij op de loonlijst van de geheime dienst had gestaan, maar niet om de eigen burgers te verraden, maar bij de afdeling contraspionage. Hij moest verhinderen dat Moskou erachter kwam dat Hongarije toenadering zocht tot het IMF. Medgyessy noemde zijn spionageactiviteiten daden van patriottisme en dat werd, zij het mokkend door rechts, uiteindelijk geslikt.
Maar het deksel was van de beerput. Er werd een commissie ingesteld die de geheime handel en wandel van alle bewindslieden sinds de overgang van communisme naar democratie moest onderzoeken.
De commissie, geleid door de liberaal Imre Mecs, haalde de archieven van de geheime dienst en een aantal ministeries ondersteboven. Mecs kwam tot de conclusie dat rechts fouter is geweest dan links. De krant Magyar Hirlap kreeg een lijst van elf namen van foute bewindslieden toegespeeld, vrijwel allemaal uit het rechtse kamp. Mecs was ziedend, want de betrokkenen waren nog niet eens gehoord door zijn onderzoekscommissie.
Het bontst had de rechtse premier Jozef Antall het gemaakt met zijn regering van 1990-1994. Hij had liefst zeven oudgedienden van de geheime dienst in zijn kabinet.
Zijn linkse opvolger Gyula Horn had er maar een, terwijl diens rechtse opvolger Viktor Orban (1998-2002) twee verdachte ministers had. Beide laatsten hebben overigens ontkend. De bekendste van dit duo is oud-minister van Buitenlandse Zaken Janos Martonyi. De andere is Imre Boros, de man verantwoordelijk voor het beheer van de steunfondsen van de Europese Unie.
Het pijnlijkst is dat in de krant ook de naam viel van Zsigmond Jarai, ooit een bankier van ABN-Amro voor hij minister van Financiën werd. Nu is hij president van de centrale bank, de hoeder van de monetaire politiek dus. Jarai beweert nooit de eigen bevolking te hebben bespioneerd, maar wel rapporten voor de geheime dienst te hebben geschreven over zijn buitenlandse reizen.
Commissievoorzitter Mecs heeft na de onthullingen in de krant Martonyi, Boros en Jarai van de lijst geschrapt. Hij is tevreden over hun uitleg, maar de andere acht namen blijven staan.