TEL AVIV - Het Israëlische parlement, de Knesset, heeft ingestemd met een wetswijziging die het moeilijker maakt voor Palestijnse burgers om compensatie te krijgen voor het leed dat hun is aangedaan tijdens de eerste Intifada.
Tot nu toe heeft Israël 320 miljoen shekel (ruim 69 miljoen euro) betaald aan Palestijnen, die familieleden hebben verloren, lichamelijk letsel hebben opgelopen of wier huis werd beschadigd door ongeoorloofde Israëlische acties. De eerste Intifada duurde van 1987 tot het Oslo-vredesakkoord in 1993. Zo'n 6500 Palestijnen hebben aanspraak gemaakt op schadeloosstelling.
De nieuwe wet verruimt de term 'oorlogsactiviteiten', waardoor ook operaties tegen terreur, gewelddadigheid en opstand eronder vallen. Als er sprake is van 'oorlogsactiviteiten' hoeft er geen tegemoetkoming te worden betaald. Volgens de Palestijnse mensenrechtenorganisatie LAW wordt daarmee het basisrecht op de integriteit van lichaam, leven, eigendom en bezit geschonden en is Israël erop uit geld te besparen. LAW verklaarde dat Israël hiermee ook immuniteit schept voor de soldaten die nog actief zijn op de Westoever. Ook Israëlische families, die slachtoffer werden van Palestijnse aanslagen, voeren actie om compensatie te krijgen van Palestijnen. Tot nu toe is van enige vergoeding van Palestijnse kant geen sprake.
De minister van Buitenlandse Zaken, Sjimon Peres, zei dat hij een deel van het door Israël bevroren tegoed van de Palestijnen aan hen zou overdragen. Het zou om zo'n 42 miljoen euro gaan, ongeveer eentiende van het Palestijnse geld dat Israël beheert en dat vooral bestaat uit belastingheffing op Palestijnse goederen die via Israëlische havens zijn ingevoerd.