DEN HAAG - Nederlandse boeren stoppen massaal met hun bedrijf. Vorig jaar verdween één op de twintig boerenbedrijven, een ongekend hoog aantal. Toch is de productie nauwelijks afgenomen omdat de overgebleven land- en tuinbouwbedrijven steeds groter worden.
Dit is een van de conclusies uit het jaarlijks Landbouw-Economisch Bericht dat het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) gisteren presenteerde.
"Boeren die besluiten hun bedrijf op te geven, kunnen nu veel geld voor hun grond krijgen en hebben een gunstige opkoopregeling met de overheid. Dit vergemakkelijkt de overstap voor de agrariërs die al een aantal jaar kampen met matige resultaten", motiveert LEI-onderzoeker Huib Silvis.

|
(Foto: ANP)
|
Wie toch wil blijven boeren, kan het beste een groot bedrijf runnen. Bij grootschalige bedrijven lag het gezinsinkomen in 2001 namelijk dik twee keer zo hoog (zo'n €70.000) dan bij kleine ondernemingen. Families met een varkensbedrijf moesten vorig jaar, mede door de mkz-crisis, het meeste inleveren. Door de lage prijzen voor kasgroenten, daalde ook in die sector het inkomen fors. Het best verdienden akkerbouwers of houders van vleeskuikenbedrijven. De melkveehouderij bleef stabiel in de middenmoot met een jaarsalaris rond de €20.000 tot €25.000.
Internationaal gezien scoorde de Nederlandse land- en tuinbouw erg goed. Nederland exporteerde bijna twee keer zoveel landbouwgoederen als het importeerde en stond met dit verschil eerste op de wereldranglijst. "Erg bijzonder voor een klein land", noemde Silvis het resultaat. Belangrijkste handelspartner was buurland Duitsland, gevolgd door Groot-Brittannië en overige Europese landen. Met name de sierteelt veroverde een stevige positie op de internationale markt.