AMSTERDAM - De bevolking in vijf van de tien kandidaat-landen voor toetreding tot de EU is aanzienlijk hoger opgeleid dan de EU-bevolking zelf. In vier landen ligt het gemiddelde niveau praktisch gelijk. Alleen Polen springt uit de statistiek in zeer negatieve zin: meer dan de helft van de bevolking is 'laaggekwalificeerd'.
Dat blijkt uit onderzoek van het Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding Cedefop, gezeteld in Thessaloniki. Het Centrum wordt in alle EU-landen vertegenwoordigd met eigen centrale instituten voor beroepsopleiding. In Nederland is dat de Cinop, het Centrum voor Innovatie van Opleidingen.
Het Cedefop klassificeerde via Eurostat allereerst het opleidingsniveau van de diverse EU-landen en kwam, de gegevens gebundeld, tot een becijfering van het opleidingsniveau van de gezamenlijke EU-landen. Daarbij bleek 34 procent, eenderde, van de beroepsbevolking te behoren tot de laaggekwalificeerden, 44 procent had hoger middelbaar onderwijs genoten - vergelijkbaar met het Nederlandse middelbaar beroepsonderwijs mbo - en 22 procent bleek hooggekwalificeerd en rondde een opleiding af op hbo- of universitair niveau.
Verkijken
De huidige Cedefop-voorzitter Johan van Rens waarschuwde tijdens een toespraak in het Europees Parlement dat men zich niet moest verkijken op deze cijfers. De 34 procent laaggekwalificeerden, aldus Rens, vormen tezamen een groep zo groot de bevolking van geheel Frankrijk. Dat is een zorgwekkend hoog aantal. De EU kan niet anders dan concluderen dat er een ernstig tekort bestaat aan hoog geschoolden.
Gemiddeld over geheel Europa valt eveneens ongeveer eenderde van de beroepsbevolking tussen 25 en 59 jaar onder de categorie laaggekwalificeerden.
Maar de vijf best geschoolde kandidaat-landen: Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen en Slowakije zouden, aldus Van Rens, met die veelheid aan kennis wel eens een bedreiging voor de EU-landen kunnen vormen.
De noodzaak tot verdergaande en voortdurende scholing in de EU is dan ook dringend nodig.