DEN HAAG - Een nieuw, waarschijnlijk centrum-rechts kabinet moet het ministerie van Economische zaken (EZ) de supervisie geven over het exportbeleid. Daardoor kan beter worden ingespeeld op de vraag van bedrijven en het economisch belang bij het buitenlands beleid.
Daarvoor pleiten werkgeversorganisaties VNO-NCW, MKB-Nederland, FME-CWM, NCH en Fenedex in een open brief aan kabinetsinformateur Donner. Nu is de uitvoering van het exportbeleid nog versnipperd over EZ en de ministeries van Financiën, Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking.
VNO-NCW vindt het hoog tijd worden dat de overheid de belangen van het bedrijfsleven in het buitenland 'professioneler en effectiever' gaat behartigen. "Paars wilde hier iets aan doen maar dat is bij de herijking van het buitenlands beleid faliekant mislukt", zegt directeur economische zaken Cees Oudshoorn van VNO-NCW. "Demissionair staatssecretaris van EZ, Gerrit Ybema, heeft onder meer via zijn handelsmissies goed werk verricht voor het Nederlandse bedrijfsleven maar kreeg te weinig politieke ruimte daar iets aan te veranderen."
Zo wil VNO-NCW onder meer dat EZ verantwoordelijk wordt voor het benoemen van economische attachés op ambassades. Hetzelfde geldt voor de zogenoemde ORET-gelden van Ontwikkelinssamenwerking voor bedrijven die op nieuwe markten actief willen worden. Ook de zogenoemde exportkredietverzekering waarbij de staat bij banken garant staat voor bedrijven die opereren in politiek instabiele markten moet via EZ worden aangestuurd. "De gelden kunnen gewoon via Financiën blijven lopen", aldus Oudshoorn.
Hij maakt zich ernstig zorgen over een dreigende korting op de exportsubsidies. Jaarlijks gaat het om een totaalbedrag van €300 miljoen. "Bijvoorbeeld PvdA en VVD pleiten daarvoor in hun verkiezingsprogramma. Het bedrag is nu voldoende, maar minder kan niet. Concurrerende landen stoppen hier meer geld in. Laten we niet vergeten dat onze export 65% bijdraagt aan het bruto binnenlands product."
Oudshoorn is bovendien extra bezorgd omdat Nederland de afgelopen tien jaar flink marktaandeel heeft verloren. De exportgroei wereldwijd was gedurende die periode gemiddeld ruim 6%, Nederland scoorde nog geen 3%. In werkelijkheid was het verschil groter. Bij de Nederlandse export moet volgens Oudshoorn de zogenoemde wederuitvoer niet mee worden gerekend. Deze groeide afgelopen tien jaar met 12%. Het gaat hierbij om invoer die in ons land wordt bewerkt of geassembleerd. De wederuitvoer maakt 40% van onze totale goederenexport uit (over 2001 ruim €241 miljard). Tel je de wederuitvoer niet mee dan blijft de binnenlands geproduceerde uitvoer over (zie bijgaande graphic).
Wil EZ zijn leidende rol waarmaken dan zal de aansturing van beleidsambtenaren op het ministerie minder naïef moeten worden, aldus Oudshoorn. "Via de wereldhandelsorganisatie WTO wordt wel gewerkt aan een 'level playing field' (gelijke kansen, red.) maar dat is onvoldoende. Op microniveau, voor individuele bedrijven, zijn ze te afwachtend." Meer maatwerk is snel gewenst. "Internationalisering, groeiende verschillen tussen industriesectoren en verschuivingen in het Nederlandse exportpakket betekenen dat EZ bij ondersteuning en beleid meer rekening moet houden met het type markt en type exporteur." Het mes snijdt hierbij volgens Oudshoorn aan twee kanten. Bij een versterking door de overheid van de Nederlandse exportpositie blijft ons land ook aantrekkelijk als vestigingsplaats voor internationaal opererende ondernemingen.