DEN HAAG - De Hoge Raad heeft obligatiehouders van DAF gisteren in het ongelijk gesteld bij hun poging hun geïnvesteerde geld van de gefailleerde Eindhovense vrachtwagenfabriek terug te krijgen. Een eerder vonnis van het gerechtshof Amsterdam, dat gunstig voor de beleggers was uitgepakt, werd door het hoogste rechtscollege vernietigd.
De betrokken obligatiehouders trachten in een al jaren voortslepende rechtszaak een vergoeding te krijgen voor hun belegging die zij drie jaar voor het omvallen van DAF hadden gepleegd. Hun claim bedraagt ruim 270 miljoen.
Na het failliet van DAF bleven de beleggers zitten met waardeloze waardepapieren. De expliciet in de prospectus vermeldde zekerheden (machines, vastgoed en dergelijke) bleken door de gezamenlijke banken voor hun neus weggekaapt.
Volgens de banken, onder leiding van ABN-Amro, kunnen de obligatiehouders slechts aanspraak maken op de zekerheden van het holdingbedrijf van DAF, want daar waren zij de obligatielening tenslotte ook mee aangegaan. Maar de holding bezat niets anders dan aandelen in de dochterbedrijven. Deze aandelen waren bovendien inmiddels waardeloos, aangezien de dochters failliet waren en door de banken zorgvuldig leeggezogen.
Het gerechtshof in Amsterdam was in 1998 van mening dat niet alleen de banken maar ook de beleggers aanspraak konden maken op de bezittingen van de dochterbedrijven, al was dat maar omdat dit vermeld staat in de prospectus. De banken gingen tegen dit vonnis in cassatie. Gisteren kwam de Hoge Raad tot een oordeel: het Amsterdamse gerechtshof heeft onjuist geoordeeld. De obligatiehouders kunnen zich slechts richten tot de holding, aangezien uitsluitend de naam van de holding op de waardepapieren vermeld staat. Wat er in de prospectus staat doet niet ter zake. Het rechtscollege heeft de zaak nu doorverwezen naar het gerechtshof in Den Haag om tot een hernieuwd oordeel te komen.
De eisende partij reageert verbijsterd op het oordeel van de Hoge Raad. "Deze uitspraak stelt de relatie tussen alle moeder- en dochterbedrijven ter discussie", zegt Kees Thunnissen, één van de obligatiehouders die zich door de banken beroofd voelen. "De lening is door de holding aangegaan voor de dochterbedrijven. Dat heeft de top van het bedrijf ook tijdens een zitting verklaard". Hij blijft desondanks optimistisch over de uitkomst van de zaak. "Ik weet zeker dat we dit uiteindelijk gaan winnen. Het is alleen een schande dat de wet aan juristen de gelegenheid biedt om de zaak zo lang te vertragen."