Van stoomvaart en cultures
tot glasvezels en internet
De ontwikkelingen op de beurs van Amsterdam zijn aan
het eind van dit millennium in een stroomversnelling terechtgekomen. Nieuwkomers
op het gebied van informatie- en telecommunicatietechnologie stomen met
grote vaart op, daarbij traditionele fondsen aan de kant schuivend. De
afgelopen vijftig jaar zijn er altijd golfbewegingen geweest waarbij bepaalde
sectoren uit de economie periodes van bloei meemaakten en vervolgens uit
het zicht verdwenen. Er zijn ook constanten zoals de multinationals Akzo
Nobel, Koninklijke Olie, Unilever en Philips die al decennia standhouden.
door MONIQUE HARMSEN en ADRIAAN JANSZEN
AMSTERDAM, vrijdag
De koloniale geschiedenis van Nederland speelde kort
na de oorlog een grote rol op de beurs van Amsterdam. Indische fondsen,
de zogenoemde cultures, namen een prominente plaats in. Exotisch klinkende
fondsen als Deli Batavia Rubber, HVA (Handelsvereeniging Amsterdam), Javasche
Cultuur Maatschappij, Internatio en Borneo Sumatra Handel Mij. (Borsumij)
waren tot 1958 prominent aanwezig op de beurs. Tijdens het bewind van
Soekarno werden zij het slachtoffer van nationalisering en heel geleidelijk
verdwenen ze van de beurs.
De in 1878 opgerichte HVA, die grote bezittingen in het toenmalig Nederlands
Indië had, overleefde de naasting door uit te wijken naar Ethiopië.
Hier kreeg het bedrijf in 1974 opnieuw te maken met nationalisaties na
de val van keizer Haile Selassie. In 1981 werd het ingelijfd door Boskalis
die het later doorverkocht aan Green Ventures Amsterdam.
Ook Rubber Cultuur Maatschappij Amsterdam (Amsterdam Rubber)
is nog steeds genoteerd op Beursplein 5 zij het via een reversed takeover
door Catz. Borsumij is uiteindelijk overgenomen door het handelshuis Hagemeyer
terwijl Internatio samenging met Müller en nu genoteerd staat onder
de naam Internatio-Muller.
Scheepvaart
Nauw gerelateerd aan de Indische fondsen was de scheepvaart met bedrijven als de Holland Amerika Lijn, Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij, Nievelt Goudriaan, Koninklijke Lloyd en de Java-China-Pakketvaart Lijnen. Naast de multinationals waren dit lange tijd de meest verhandelde fondsen in de jaren vijftig en zestig. Stoomvaartmaatschappij Nederland, Koninklijke Lloyd en de Java-China Pakket Lijnen bundelden de krachten onder de naam Nederlandse Scheepvaart Unie. Later werd dit Nedlloyd.
De jaren zestig waren gunstig voor beleggers. Uit de lijst van fondsen, welke voor de berekening van de ANP/CBS-index werden gebruikt, kan de opkomst van de Nederlandse industrie worden afgeleid. Er verschijnen scheepswerven, papierfabrieken, textielfondsen en machinebouwers in de index. Wilton Fijenoord, Nederlandse Scheepsbouwmaatschappij en de Rotterdamse Droogdokmaatschappij (RDM, tegenwoordig onderdeel van Begemann) maken mooie tijden door. Dat geldt eveneens voor de Verenigde Machinefabrieken, het latere Stork.
Aan de textielindustrie hebben beleggers niet lang veel
plezier beleefd. Een van de specialiteiten waren de 'katoentjes', felbedrukte
stoffen voor ontwikkelingslanden. Een groot aantal textielbedrijven verdween
in de jaren zeventig van het toneel door de concurrentie van lagelonenlanden.
Ogem
Een ander fonds dat in de index verschijnt is de Overzeesche Gas- en Electriciteits Maatschappij (Ogem). Aanvankelijk hield Ogem zich bezig met de elektriciteitsvoorziening in Nederlands Indië en Venezuela. Nadat Soekarno aan de macht kwam richtte het bedrijf zich op Nederland. Begin jaren zeventig verzamelde Ogem een scala van activiteiten en bedrijven onder zijn vleugels. Bouw, handel, industrie en installatie behoorden tot de nieuwe activiteiten.
De grootste overname van Ogem was die van Verenigde Bouwbedrijven Nederhorst (VBN) dat in ernstige financiële moeilijkheden verkeerde. De goede delen van de onderneming werden ondergebracht in een nieuw bedrijf waarvan Ogem en de Nederlandse staat, onder leiding van de toenmalige minister van Economische Zaken Ruud Lubbers, ieder voor de helft eigenaar werden. Het was de bedoeling de bouwpoot van Nederhorst te integreren in die van Ogem. In 1978 kwam hier de klad in. Er ontstond onenigheid over het financiële aandeel van de staat en de bouwpoot van Nederhorst viel om.
In 1979 verslikte het bedrijf zich in een deelneming in het Duitse Beton und Monierbau. Aandeelhouders eisten het vertrek van de bestuurders B. Udink en J. Boersma. Er werd toen al gemord over de jaarrekeningen. In 1980 maakte het bedrijf een miljoenenverlies bekend. Dit leidde tot het ontslag van Udink. Daarna kwamen er steeds meer 'lijken uit de kast' en bleef het rommelen. In 1981 sprong de staat bij met 25 miljoen steun. Dat mocht niet baten want het zwaar in opspraak geraakte concern belandde in surseance. Uiteindelijk kwam er een sterfhuisconstructie waarbij levensvatbare delen uit het bedrijf werden gehaald. Er werd een officieel onderzoek gestart naar het verleden van Ogem en de rol van de bestuurders.
De overheid, in die tijd actief met staatssteun voor noodlijdende bedrijven, kleunde vaker mis. Het scheeps- en machinebouwconcern RSV bleek de volgende bodemloze put. Ook dit bedrijf was groot geworden door het samenvoegen van diverse ondernemingen. De tijd van grote scheepsbouw in Nederland was echter voorbij. Mammoettankers konden veel goedkoper in het Verre Oosten worden gebouwd. Voor Nederland was vooral een rol weggelegd in de bouw van gespecialiseerde schepen.
RSV probeerde het nog met kolengraafmachines maar dit bleek uiteindelijk de nekslag voor het conglomeraat. De machine bleek onverkoopbaar. In 1983 moest RSV uitstel van betaling aanvragen. De overheid kwam met een reddingsplan om Koninklijke Maatschappij De Schelde (KMS), Wilton Fijenoord (WF) en de Rotterdamse Droogdok Maatschappij (RDM) in afgeslankte vorm voort te zetten. Er kwam een parlementaire enquête naar de rol van de bestuurders bij het faillissement van RSV.
Overheidssteun mocht ook niet baten voor vrachtwagenfabrikant
Daf en vliegtuigbouwer Fokker. Daf kon doorstarten en bloeit nu onder
de vleugels van de Amerikaanse vrachtwagengigant Packard op. Met het traumatische
faillissement van Fokker kwam er een eind aan de vliegtuigbouw in Nederland.
In de jaren zeventig was nog steun gezocht bij de Duitse collega VFW en
in 1990 was het Dasa die als reddende engel werd gezien.
Chemie
De sluiting van de steenkolenmijnen in Limburg met massa-ontslagen zorgde voor veel beroering eind jaren zestig, begin zeventig. Het bleek echter het begin van het zeer succesvolle chemische bedrijf DSM. Aanvankelijk in de bulkchemie, later zocht men het in de specialiteiten en werden er overnames gedaan. De grootste was Gist-Brocades begin 1998.
Ook andere chemische bedrijven timmerden stevig aan de weg. Het huidige Akzo Nobel is daarvan het meest sprekende voorbeeld. Ontstaan in 1969 uit een fusie tussen de Algemene Kunstzijde Unie en Koninklijke Zout Organon die beide ook een voorgeschiedenis van fusies en overnames hadden. In 1993 volgde de overname van het Zweedse Nobel. Onlangs kon het bestuur eindelijk melden afscheid te nemen van zijn probleemkind, de kunstvezelsector.
Na de industriële sector was het woord aan banken en verzekeraars. In 1958 waren er nog 30 grotere en kleinere financiële instellingen genoteerd aan de Amsterdamse beurs. Nu is dat nog maar een handvol. De eerste grote concentratiegolf vond plaats in 1966. De Amsterdamse Bank en de Rotterdamse Bank fuseerden tot Amro Bank. Een paar jaar later volgde de fusie tussen Nederlandsche Handelmaatschappij en de Twentsche Bank waaruit ABN ontstond. Aan het begin van dit decennium gingen Amro en ABN op in ABN Amro.
Bij de verzekeraars ging het nog harder en werden in recordtempo door overnames in binnen- maar vooral ook buitenland bedrijven van wereldformaat gevormd. Nationale Nederlanden ging in 1991 samen met de NMB Postbankgroep (voortgesproten uit de fusie tussen Nederlandsche Middenstandsbank en Postbank in 1989) en vormde de ING Groep. Bij het faillissement van een van de oudste en meest gezaghebbende effectenbanken van Groot-Brittannië, Barings, in 1995 stak ING de helpende hand toe en werd ING Barings geboren.
Rond diezelfde tijd werd Aegon opgericht uit het samengaan van Ago en Ennia. Er volgden nog tal van overnames met name in het buitenland. Een van de grootste was die van de Amerikaanse verzekeraar Transamerica begin dit jaar waarmee Aegon in een klap tot de wereldtop ging behoren.
Een andere grote speler is bankverzekeraar Fortis (1993), een samengaan van Amev, VSB en de Belgische AG-groep, later werd hier nog het Belgische ASLK aan toegevoegd. Het samengaan van Avéro Centraal Beheer met Zilveren Kruis resulteerde in de Achmea Groep in 1995.
Het eind van de overnamegolf in de financiële wereld
is nog niet in zicht. De toenemende globalisering dwingt de Nederlandse
bank/verzekeraars tot nog meer samenwerking en overnames.
Technologie
Hetzelfde geldt voor telecommunicatie-industrie. Hier bestaan geen grenzen meer door de snelle opkomst van het internet. Dit is het terrein van de miljardenovernames met als absoluut hoogtepunt de overname van het Duitse Mannesmann door Vodafone Airtouch voor 302 miljard. Ook KPN in 1994 door de overheid naar de beurs gebracht liet zich niet onbetuigd met de overname van de Duitse E-Plus voor 20 miljard.
Als de beurs van Amerika de voorbode is van wat over twee tot drie jaar in Europa gebeurd kunnen we er van uitgaan dat zich onder de toppers dan ook een aantal internetfondsen zal bevinden.
|