Voorpagina
Nieuwsarchief
Xtra
El Cheapo
NieuwsFocus
Reiswereld
Vacatures
Auto
Weer
QuickLink
Reageer!
Huizen
NetMail
ChatWeb
Interman
Veilinghal
Privé
Siteshopper
 &referer=" WIDTH="0" HEIGHT="0" BORDER="0" ALIGN="LEFT" ALT=""> [Nederland]
[Buitenland]
[Telesport]
[De Financiële Telegraaf]
[Nederland]
 
 

zaterdag
18 december 1999
 

[ABN AMRO]
[Matranortel]
[BOL]
[Postbank]
[Veilinghal]

'Westers egoïsme tijdbom
onder de wereldeconomie'

Economie behoort tot de invloedrijkste wetenschappen van deze eeuw. Een spectaculaire opmars, want vergeleken met andere disciplines komen 'de filosofen van het dagelijkse brood' pas kijken. Velen markeren het jaar 1776, toen de Schot Adam Smith zijn invloedrijke werk 'An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations' publiceerde, als officieus startschot. Het vrije marktdenken dat daarin centraal stond werd deze eeuw eerst verguisd, en vervolgens juist weer aanbeden. Als maatschappijhervormers past de economen vooral bescheidenheid, concludeert de Erasmus-hoogleraar dr. Anton Knoester.

door Marijn Jongsma - AMSTERDAM, zaterdag

Het staat hem nog helder voor de geest, als jonge ambtenaar bij het ministerie van Economische Zaken, eind jaren zeventig. "Er stonden op het Haagse Bezuidenhout geregeld menigtes met spandoeken: steun ons bedrijf!", memoreert Anton Knoester, nu hoogleraar financieel-economisch beleid aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit. "De economie zat in een diep dal, en als nieuwkomers stelden wij voor de vennootschapsbelasting te verlagen. Onbespreekbaar! Ondernemers liet je niet zomaar hun gang laten gaan, die gaf je gerichte subsidies."

Inmiddels staat de overheid sceptischer dan ooit tegen staatssteun, en is belastingverlaging een van de pijlers onder het (tweede) paarse kabinet. De stille revolutie in de politiek is een afspiegeling van de verandering in het economisch denken die de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden.

Tot de jaren dertig van deze eeuw waren de (neo-)klassieke economen toonaangevend in de 'staatshuishoudkunde'. Met Adam Smith als stamvader propageerden de klassieken de vrije markt als superieur systeem. Vrije prijsvorming zorgde er immers voor dat eventuele tekorten of overschotten als sneeuw voor zon verdwenen. Werkloosheid bijvoorbeeld zou automatisch leiden tot dalende lonen en daarmee een grotere vraag naar arbeid. 'Ieder aanbod schept zijn eigen vraag', zo verwoordde Jean Baptiste Say de werking van het mechanisme dat Smith 'de onzichtbare hand' noemde.

De wereldwijde depressie in de jaren dertig tastte de geloofwaardigheid van de klassieke stroming ernstig aan. De tijd was rijp voor een nieuwe briljante denker: de Brit John Maynard Keynes (1883-1946). Keynes viel de klassieken frontaal aan door te benadrukken dat markten gebrekkig werken, onder meer als gevolg van starre prijzen. De overheid zou in zijn visie moeten inspringen, door in tijden van vraagtekort de economie aan te zwengelen door zelf extra uitgaven te doen. Omgekeerd zou de staat in een overspannen economie de broekriem stevig moeten aantrekken.

De invloed van Keynes is moeilijk te overschatten, en is in zekere zin vergelijkbaar met die van filosoof/historicus/econoom Karl Marx, die een eeuw eerder aan de wieg stond van het communisme. Net als Marx heeft Keynes de storm die hij veroorzaakte nooit zelf meegemaakt, omdat die pas na zijn dood in alle hevigheid opstak.

"Na de Tweede Wereldoorlog zagen veel landen het opschroeven van de overheidsuitgaven als hét middel om alle ellende op te lossen", aldus Knoester. "Men dacht de economie van jaar tot jaar te kunnen bijstellen."

Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving werd nog eens versterkt door de gelijktijdige opmars van de modelbouw. De Nederlandse Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen van huis uit wiskundige construeerde in 1936 het eerste volwaardige economische model, geschoeid op Keynesiaanse leest. "Door de ontwikkeling van de computer nam de modelbouw een ongekende vlucht", aldus Knoester. "Door alles in formules samen te vatten werd voorbijgegaan aan het feit dat economisch handelen menselijk handelen is. Er werd een schijnexactheid gecreëerd, waardoor economen ook nog eens gingen geloven dat ze de toekomst konden voorspellen."

Keynes werd daarmee versimpeld tot een soort Haarlemmer Olie voor vastgelopen economieën, meent de hoogleraar. "Die vergaande maakbaarheid van de samenleving heeft hij nooit bedoeld. Zelf erkende Keynes dat de economie vol zat met irrationele factoren."

De 'sturende overheid' stuitte op twee grote praktische bezwaren. In de praktijk bleek een juiste timing zo goed als ondoenlijk. Maar al te vaak kregen stimuleringsmaatregelen pas effect als de economie uit zichzelf alweer aantrok, met extra oververhitting als gevolg. Daarnaast leidde dit beleid tot sterk oplopende overheidstekorten. Hogere belastingen om de gaten te dichten betekenen hogere looneisen, lagere winsten voor het bedrijfsleven, lagere investeringen en daardoor uiteindelijk lagere economische groei. Ook tekortfinanciering op de kapitaalmarkt (via de verkoop van staatobligaties) blijft niet zonder effect: meer vraag naar geld drijft de rente op, waardoor de investeringen in het bedrijfsleven worden gedrukt. Het waren vooral de monetaristen, met de Amerikaan Milton Friedman als boegbeeld, die dit laatste effect benadrukten.

De constatering dat de negatieve effecten van stimuleringsbeleid de positieve veelal overtroffen, leidde vanaf eind jaren '70 in feite tot een come back van de klassieke economische school. 'Nieuw-klassieken' en 'aanbodeconomen' trekken sindsdien ten strijde tegen te veel overheidsinmenging.

Knoester is van mening dat economen zich gezien het échec van actieve sturing moeten beperken tot voorwaardenscheppend beleid, zoals goed onderwijs. Daarmee lijkt de cirkel rond. In tegenstelling tot zijn rabiate opvolgers, die van mening waren dat de overheid zich het beste kon beperken tot het onderhouden van leger en dijken (de 'nachtwakerstaat'), pleitte Adam Smith wel degelijk voor een sterke overheidsrol op bepaalde gebieden.

"Economen moeten op zoek naar de drijvende krachten achter de economische groei", zo vat Knoester de uitdaging voor de nieuwe eeuw samen. "De Amerikaanse econoom Moses Ambramovitz kwam in de jaren vijftig al tot de conclusie dat economische groei voor de helft wordt bepaald door technologische vooruitgang, een factor die in het verleden stelselmatig is onderschat. We zitten nu middenin een nieuwe groeispurt door de fenomenale ontwikkeling van de informatietechnologie. Een hele bijzondere tijd."

Bijzonder, maar niet zonder risico's. De Verenigde Staten komen misschien wel het dichtst bij het klassieke ideaal van een volledig vrije markteconomie. Toch vormt deze 'locomotief van de wereld' volgens Knoester een potentiële bom. Het land kampt met een chronisch spaartekort en is voor de financiering van haar investeringen voor een belangrijk deel aangewezen op Europese en Japanse spaartegoeden.

Het grootste vraagstuk is volgens de hoogleraar echter het "egoïsme" van de westerse wereld als geheel. "De ongelijkheid in de wereld is echt een fundamenteel probleem. Als we er niet in slagen een echte wereldgemeenschap te creëren, dan krijgen we dat op ons bord in de vorm van een toenemende immigratiestroom en milieuproblemen. Hoe kunnen we Brazilië verplichten het regenwoud in stand te houden, terwijl we Nederland al volledig hebben kaal gekapt?"

Het was Tinbergen, socialist in hart en nieren, die deze problematiek als eerste signaleerde, stelt Knoester. "Misschien is Tinbergen wel de econoom die ik het meest bewonder. Tot op hoge leeftijd stond hij open voor verandering." En dat is, om in de economische terminologie te blijven, een schaarse eigenschap.






[Voorpagina]

[Nederland]

[Buitenland]

[Telesport]

[De Financiële Telegraaf]

[Xtra]




© 1996-1999 Dagblad De Telegraaf. Alle rechten voorbehouden
e-mail: redactie@telegraaf.nl