Vrins bejubelt de vakbondsdemocratie. "Tijdens een emotionele bondsraad
lieten onze leden zien dat niet alles wordt beslist door de mammoet in
Amsterdam. De leden hebben eindelijk weer eens het gevoel mee te kunnen
beslissen", zegt Vrins kritisch.
FNV Bondgenoten en de Bouw- en Houtbond FNV steunden deze opvatting,
waarop de vakcentrale uiteindelijk eind vorige maand de centrale looneis
definitief bijstelde naar 4 procent. Daarnaast wordt een half procent
van de loonruimte geëist voor 'goede doelen' zoals kinderopvang,
aanpak van werkdruk en scholing.
De FNV-achterban maakte klip en klaar nu eindelijk wel eens te willen
meeprofiteren van de economische groei. De riante optieregelingen in de
top van het bedrijfsleven was de andere drijfveer. Vrins voegt daaraan
toe dat de hogere looneis ook bijdraagt aan de beeldvorming. "Het is vooral
goed voor het imago van onze bond."
De werkgevers vindt hij uitermate voorspelbaar in hun reactie. "Als het
slecht gaat wijzen ze naar de arbeidsvoorwaarden en als het goed gaat
ook." Werkgeverskoepel VNO-NCW reageerde furieus op de hogere looneis
en waarschuwde andermaal voor prijsinflatie en verslechtering van de concurrentiepositie
van het Nederlandse bedrijfsleven.
"Ach, de economie kan wel tegen een stootje. We hoeven echt niet bang
te zijn voor extra werklozen door onze eis", zegt Vrins. Om de risico's
voor de werkgelegenheid en een solidaire inkomensontwikkeling voor uitkeringsgerechtigden
toch te beperken, wordt door de FNV-bonden ingezet op éénjarige
contracten.
"Bovendien is het ons noodlot dat wij met onze looneis achter de economische
feiten aanlopen. Iedereen weet nu zo'n beetje wel dat we jaren niet meer
hebben gevraagd dan een inflatiecorrectie. Daar willen we nu wat voor
terug." Volgens Vrins beseffen de werkgevers dit ook, maar verlangt de
rituele dans tussen sociale partners een hard tegengeluid. "Eigenlijk
houden ze zich bijzonder rustig. Mijn indruk is dan ook dat ze het voor
volgend jaar wel geloven."
VNO-NCW biedt volgend jaar niet meer dan 2 procent loonstijging, met
meer aandacht voor flexibele beloning zoals winstdeling en prestatieloon.
Met een flexibele beloning, afhankelijk van de prestaties van het bedrijf,
zou de 4 procent voor werknemers alsnog in zicht komen, aldus VNO-NCW.
Vrins moet hier niets van hebben. Prestatiebeloning ligt bij ambtenaren
traditioneel erg gevoelig, met name volgens welke criteria dit moet gebeuren.
Minister Peper (Binnenlandse Zaken) liet bij de cao-onderhandelingen voor
1999 weten meer naar prestatie te willen gaan belonen. Een gezamenlijke
werkgroep onderzoekt nu of en hoe dat moet gaan gebeuren.
Ondanks de afkeer van variabele beloning wil de Abvakabo zich principieel
met de markt meten. "De overheid is zeker de laatste vijftien jaar geen
trendsetter meer, ook niet op het gebied van arbeidsvoorwaarden." Hij
geeft toe dat de overheid als werkgever met zeer uiteenlopende sectoren
te maken heeft. "Natuurlijk maakt het groot verschil of je bij een gemeente
of in de zorgsector werkt." Toch is dit een onvoldoende verzachtend argument
voor de Abvakabo-voorzitter. "Het bedrijfsleven betaalt de prijs voor
kwaliteit wel. De overheid is te lang laks en afwachtend geweest."
Dat laatste geldt zeker ook voor de Abvakabo zelf als het gaat om maatwerk
in cao's. De vakbond staat zeer terughoudend tegenover de cao-á-la-carte,
ook wel meerkeuze-cao genoemd. In het bedrijfsleven maakt deze cao-vorm
grote opgang. Bij Vrins en de zijnen ligt vooral de ruil tussen tijd en
geld erg gevoelig. Het risico van aantasting van de 36-urige werkweek
wordt door de Abvakabo te groot geacht.