Een aantal ministers uit het kabinet-Den Uyl wilde in 1976 een gerechtelijke
vervolging instellen tegen prins Bernhard. Die werd ervan beticht schriftelijk
om geld te hebben gebedeld bij de Amerikaanse vliegtuigfabrikant Lockheed.
Bovendien bestond het vermoeden dat hij ook steekpenningen had aangenomen.
De meerderheid van het kabinet echter zag geen reden tot dat onderzoek.
Ze vreesden dat dat zou leiden tot een constitutionele crisis rond de
monarchie, temeer omdat koningin Juliana indirect gedreigd had af te treden
als dat onderzoek er zou komen, terwijl kroonprinses Beatrix naar verluidt
dan niet wilde opvolgen. Ook waren de bewijzen dat de prins steekpenningen
had aangenomen, niet waterdicht.
Tot de bewindslieden die een gerechtelijk onderzoek wensten, behoorden
de ministers Vredeling (PvdA), Gruyters (D66) en Boersma (ARP/CDA) en
de PvdA-staatssecretaris Van Dam. Die heeft nog overwogen op te stappen
toen het kabinet afzag van vervolging. Onder druk van premier Den Uyl
bleef hij echter zitten.
Dit blijkt uit het gisteren verschenen boek over het kabinet-Den Uyl
(1973-1977) van de journalist Breedveld en de politicoloog Bootsma. Overigens
is Den Uyl, over wie het Nederlandse volk sterk verdeeld was, altijd algemeen
lof toegezwaaid over de wijze waarop hij de Lockheed-affaire heeft afgehandeld.
Prins Bernhard betuigde zijn spijt en werd geacht niet meer in een militair
uniform te verschijnen.