Telegraaf-iDe krantLaatste nieuwsSportflitsenDFTDigiNieuwsZoeken

02-02-2002
Moeizaam, maar de moeite

door Nathan Vos

AMSTERDAM - Amsterdam, de stad waar Willem-Alexander en Máxima trouwen, waar Beatrix en Claus zijn getrouwd, waar vele inhuldigingen hebben plaatsgevonden, heeft niet eens een Oranjevereniging. Als een van de weinige steden in Nederland. Toeval? Waarschijnlijk niet, zo leert een tocht door de geschiedenis van de hoofdstad en de Oranjevorsten.

Amsterdam heeft al sinds Willem de Zwijger met veel moeite de Zeven Provinciën verenigde in de strijd tegen de Spaanse koning een grillige relatie gehad met de Oranjes.

In de Tachtigjarige Oorlog met Spanje (1568-1648) was het maar al te vaak de rijke handelsstad Amsterdam die heel andere belangen had. Daar waar de rest van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën, onder aanvoering van prins en briljant militair strateeg Maurits, de oorlog met alle middelen voortzette, bleef de latere hoofdstad doodleuk zaken doen met de Spanjaarden. Zo bouwde de steenrijke regentenfamilie Bicker zonder scrupules een vloot voor de Spanjaarden en organiseerde een zilvertransport waarmee de Spaanse troepen betaald konden worden. Tot woede van de Oranjes uiteraard, die zo de strijd alleen maar langer zagen duren.

Toen Maurits' opvolger Frederik-Hendrik in 1648 de vrede van Westfalen - en daarmee de definitieve zelfstandigheid van de Republiek - ondertekende, wilden de Amsterdamse kooplieden juist wel weer verder vechten. Met de rijkdommen van het door Columbus ontdekte West-Indië indachtig, konden vijandige Spanjaarden daar dan immers geheel legitiem van hun rijkdommen en schepen beroofd worden.

En zo gingen de handelslustige Amsterdammers maar al te vaak hun eigen gang, tot ergernis van de stadhouders en de andere provinciën. Wilde de republiek oorlog, dan wilde Amsterdam vrede, besloten de protestanten de katholieken het land uit te jagen, dan bood Amsterdam ze wel weer een schuilplaats. De stinkend rijke stad kon het zich makkelijk permitteren: zonder Amsterdam en het machtige gewest Holland had de wankele republiek amper een poot om op te staan.

Zo waren het in 1650 natuurlijk de eigenwijze Amsterdammers die geen zin hadden nog manschappen te leveren voor het leger waarmee stadhouder Willem II zo graag oorlog wilde voeren. De laatste, de eigenzinnige regenten meer dan zat, besloot de stad aan de Amstel dan maar met een inval op de knieën te krijgen. De troepen van deze stadhouder, zoon van Frederik-Hendrik, verdwaalden tijdens een onweer echter hopeloos op de Hilversumse heide, waarop een voorbijrijdende Hamburgse postbode alert het stadsbestuur waarschuwde.

De jonge Willem II overleed enkele jaren later plots aan de kinderpokken, waarop Amsterdam - met andere minder Oranjegezinde steden en provincies - z'n kans schoon zag om van die vervelende prinsen af te komen: het eerste stadhouderloze tijdperk was een feit. Een glorietijd volgde: de economische bloei zette zich onverdroten voort, kunst en cultuur bereikten, met onder anderen Rembrandt, een hoogtepunt.

Pas in het midden van de 18e eeuw, toen de Republiek en Amsterdam allang een toontje lager zongen in Europa, begon in de latere hoofdstad weer de roep om Oranje te weerklinken. Want wie anders dan de stadhouder, een echte prins immers, kon de lijdende bevolking redden van hun zichzelf verrijkende regenten en de oorlogszuchtige naties die weer eens aan de grenzen stonden?

Tijdens de zogenaamde Doelisten-opstand in 1758 werd toenmalig stadhouder Willem IV dan ook door de Amsterdamse burgers uit zijn bed in het Oudezijds Herenlogement gehaald om hun eigen door en door corrupte bestuurders eens een lesje te leren. Daar kwam echter niets van: Willem bleek een slapjanus, die toch niet durfde te tornen aan de macht van de Hollandse machthebbers. Met vage beloftes en halve toezeggingen maakte hij zich weer snel uit de voeten: er veranderde niets.

Zijn zoon, een zo mogelijk nog minder bekwaam bestuurder, kreeg het voor elkaar een ware revolutie tegen zich te laten ontketenen. 'Patriotten' zagen, geïnspireerd door de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd, niets meer in de Oranjes, zeker niet toen deze zich meer en meer als een echte vorst gingen gedragen. Ook Amsterdam keerde zich tegen de stadhouder, nadat deze de regenten schoffeerde door bij een bezoek aan de stad met zijn gevolg "in galop de ene poort te bestormen, over de Dam te denderen, langs het stadhuis en de verbijsterde burgemeesters, en door de andere poort weer de stad uit te galopperen".

Aldus Amsterdam-historicus Geert Mak, die de verhouding tussen Amsterdam en Oranje in zijn 'Een kleine geschiedenis van Amsterdam' treffend wist te verwoorden. "Het was (...) alsof beide partijen, de Oranjes en de stad beseften dat ze met elkaar leefden in een wankel evenwicht, een broos staatsbestel dat slechts stand kon houden als beiden bereid waren nooit tot het uiterste te gaan."

Na de vlucht van Willem V in 1795, toen de Franse revolutie ook in de Republiek had toegeslagen, was er in de toen uitgeroepen 'Bataafse Republiek' geen plek meer voor Oranjes. Een vorst kwam er in 1806 echter wel, in de vorm van Napoleon's broer Lodewijk. De laatste, een vriendelijk en zorgzaam 'Conijn van Olland', zoals hij zijn functie in kneuterig Nederlands duidde, eigende zich het stadhuis op de Dam toe en doopte het om in het Koninklijk Paleis. Hij stoomde de Nederlandse bevolking klaar voor de monarchie, die na de definitieve val van zijn broer eindelijk haar beslag zou krijgen.

Want nadat Napoleon verslagen was en Europa opnieuw moest worden verdeeld, bleek iedereen het erover eens dat de republikeinse verdeeldheid van de Nederlanden zijn tijd wel gehad had. Het was Willem V's zoon die in 1813 in de hoofdstad van het splinternieuwe Koninkrijk der Nederlanden - Amsterdam - gehuldigd werd als Willem I, de allereerste Oranjekoning.

Van de drie Willems die praktisch de hele negentiende eeuw regeerden, was alleen de verder als een bullebak bekend staande Willem III populair in de hoofdstad. Bij zijn jaarlijkse bezoek aan de Amsterdamse volkswijk De Jordaan spanden de bewoners van de zeer Oranjegezinde Willemstraat ieder jaar "spontaan" de paarden van de koets uit, om deze vervolgens zelf verder te trekken. Maar daarnaast roerden tijdens de laatste Willem ook de socialisten zich voor het eerst in de hoofdstad. Het straatbeeld werd aan het eind van de negentiende eeuw dan ook meerdere keren verlevendigd door kloppartijen tussen de anti-orangistische socialisten en koningsgezinden.

De eerste Oranje die de Amsterdammers onvoorwaardelijk in hun harten sloten was de jonge Wilhelmina. Na een kennismakingstoer met haar moeder, de regentes Emma, was ook de hoofdstad om en boden de burgers de prinses de Gouden Koets aan, ter ere van haar inhuldiging in 1898. De eigenzinnige koningin Juliana hield van Amsterdam, werd er ingehuldigd en droeg er de troon over. Dat laatste zal haar nog koude rillingen hebben bezorgd. Na de roerige bruiloft van dochter Beatrix in 1966, had haar inhuldiging als koningin in 1980 wél een volksfeest moeten worden. De immer rebelse hoofdstad had echter niets van haar streken verleerd. Waren het in de jaren zestig vooral Provo's met hun 'ludieke aksies', in 1980 veranderden krakers en relschoppers de stad in een slagveld: 'Geen woning, geen kroning'.

Ook toen Beatrix drie jaar geleden haar zestigste verjaardag in het Koninklijk Paleis vierde, viel dat niet bij alle Amsterdammers in goede aarde. Velen ergerden zich aan de hermetische afsluiting van grote stukken van de binnenstad, 'autonomen' kondigden allerlei acties aan en op de Dam werd door het Republikeins Genootschap 'de monarchie afgeschaft'. Tot enige rellerij van formaat kwam het echter niet. Vandaag zal het naar verwachting in de hoofdstad vooral feest zijn, al liet politiecommissaris Joop van Riessen zich vorig jaar ontvallen "geweldig gedonder" te verwachten bij 'Het Huwelijk'. Wie weet krijgt hij gelijk, en zal blijken hoe eigenwijs Amsterdam nog is.

 

© 2002 Dagblad De Telegraaf. Alle rechten voorbehouden