&referer=" WIDTH="0" HEIGHT="0" BORDER="0" ALIGN="LEFT" ALT="">

Terug

Begrotingsoverschot voor het eerst sinds 50 jaar

DEN HAAG - Voor het eerst sinds 1950 kan de Nederlandse staat bogen op een begrotingsoverschot. Was het toen Lieftinck die als minister van Financiën bekend mocht maken ƒ12 miljoen over te houden, gisteren was het zijn verre opvolger Zalm die een overschot van ƒ6,3 miljard presenteerde. De VVD-minister geeft zìjn toekomstige opvolgers alvast een blauwdruk voor de komende 25 jaar mee.

Een overschot van 1 à 2% van het bruto binnenlands product (BBP) per jaar volstaat om de gehele staatsschuld in 25 jaar tijd af te lossen, zo heeft een werkgroep van ambtenaren becijferd. Doordat de rente-uitgaven dan vervallen komen miljarden vrij die kunnen worden ingezet om de kosten van de vergrijzing (aow en ouderenzorg) op te vangen. "In 1960 was 18% 65-plusser", aldus Zalm bij de presentatie van de laatste begroting die in guldens luidt. "Door de na-oorlogse geboortegolf, waartoe ik ook behoor, loopt dat op naar 40%."

Volgens de bewindsman dient de vraag centraal te staan hoe de vergrijzing kan worden opgevangen zonder andersoortige collectieve voorzieningen straks te moeten aantasten. "Schuldbeleid is jeugdbeleid." Zalm kan rekenen op steun uit onverwachte hoek. Afgelopen weekeinde pleitte PvdA-fractievoorzitter Melkert voor een snelle volledige aflossing van de staatsschuld.

Met de huidige omvang van de staatsschuld voldoet Nederland dit jaar aan de referentiewaarde (60% van het BBP) die de Europese Monetaire Unie heeft gesteld. Bedroeg de 'EMU-schuld' vorig jaar nog bijna 63% van het BBP, dit jaar zal het uitkomen op 56,5% en volgend jaar op 52%. Het begrotingsoverschot bedraagt dit jaar 1,8% (inclusief de opbrengst van de UMTS-veiling!) en volgend jaar 0,8% van het BBP. Bij het aantreden van het eerste paarse kabinet, in 1994, was er nog een tekort van 3,8%.

Bij de huidige hoogconjunctuur snijdt het mes aan twee kanten: de belastingopbrengsten stijgen, de uitgaven dalen (minder uitkeringen) en door het stijgende nationaal inkomen wordt de staatsschuld in relatieve zin sowieso al kleiner. Zalm klaagt dan ook niet. "Er waren hiervoor geen enorme bezuinigingen nodig. Integendeel, we hebben ook nog extra dingen kunnen doen op het vlak van uitgaven en lastenverlichting."

In de na-oorlogse wederopbouwjaren had Lieftinck het moeilijker. "Om de financiële lasten niet ondraaglijk te maken zullen vele, op zichzelf gerechtvaardigde wensen onvervuld blijven", zo stelde de toenmalige PvdA-minister van Financiën op 19 september 1950. "Deze harde realiteit dient onder het oog te worden gezien."

De huidige financieringsbehoefte van het Rijk daalt van ƒ63,4 miljard dit jaar naar ƒ40,4 miljard in 2001. Dit laatste bedrag bestaat louter en alleen uit herfinanciering van aflossingen op bestaande schuld (de zogenaamde 'reguliere aflossingen'). In beide jaren bedragen de rentelasten ƒ28,7 miljard.

Ter dekking van de financieringsbehoefte kan de staat sinds de introductie van de euro (begin 1999) terecht op één grote Europese markt voor staatsleningen, zonder daarbij een valutarisico te lopen. Op deze grotere markt is het wel zaak om leningen met een bepaalde minimum-omvang aan te bieden. De Nederlandse overheid emitteert daarom alleen nog maar leningen met een minimale omvang van EUR10 miljard.

Om de bestaande schuld van de centrale overheid (die ultimo dit jaar ƒ417,8 miljard zal bedragen) in hoog tempo beter verhandelbaar te maken is in juli vorig jaar begonnen met een grootscheepse omruiloperatie. Tot dusver is er voor meer dan ƒ65 miljard aan schuld omgeruild. Mede hierdoor bedroeg de totale financieringsbehoefte in 1999 het duizelingwekkende bedrag van ruim ƒ120 miljard. Inmiddels bestaat bijna de helft van de totale uitstaande schuld uit leningen met een minimale omvang van EUR10 miljard.

Staatsleningen met een looptijd van 30 jaar worden voorlopig niet meer uitgegeven. Wanneer de de financieringsbehoefte onder de EUR20 miljard zakt (ƒ44 miljard) zal er voor één lening worden gekozen met een looptijd van 10 jaar. Deze looptijd geniet op de euro-obligatiemarkt de voorkeur van de grote beleggers.

In de eerste helft van dit jaar is ƒ22,9 miljard aan leningen uitgegeven tegen een gemiddeld rendement van 5,18%. Voor de komende jaren hanteert het ministerie van Financiën duidelijk hogere rekenrentes. Voor dit jaar wordt uitgegaan van 5,5%, voor 2001 van 5,75%. Op de langere termijn wordt gewerkt met een percentage van 6.

Terug

© 1996-2000 Dagblad De Telegraaf. Alle rechten voorbehouden
e-mail: redactie@telegraaf.nl