AMSTERDAM - Leek vorige week de grote Afghaanse vergadering, de Loya Jirga, nog te bestaan uit 1500 jaknikkers toen zij de pro-Amerikaanse Hamid Karzai tot president bestemden, afgelopen weekeinde is de Afghaanse elite weer trouw aan zichzelf. Er wordt in de grote vergadertent in Kaboel weer ouderwets geruzied, geschreeuwd, geschimpt en, bovenal, chronische onenigheid getoond.
Men had het dit weekeinde eens moeten worden over de samenstelling van een nieuw, aangewezen, tijdelijk parlement. De Loya Jirga verzandde echter in ruzie. Oude etnische, politieke en persoonlijke vendetta's voerden de boventoon. De Pasjtoen, de in de grensregio met Pakistan wonende grootste bevolkingsgroep, versus de rest. In Mazar-i-Sharif, het bolwerk van de Oezbeekse leider Adbul Rashid Dostum, is inmiddels duidelijk dat een centraal gezag niet welkom is. De etnische strijd daar tussen Oezbeken, Tadzjieken en Hazara's is nu ontaard in een spel met de internationale donor. Aanvallen op hulpkonvooien - een verkrachting van een westerse hulpverleenster is al gemeld - bewijzen dat men daar al op voorhand een vinger van Kaboel in de pap wenst af te hakken.
Voor de westerse diplomaten, de meesten nieuw in dit onsamenhangende land, is de Loya Jirga een nachtmerrie. "Het lijkt erop dat iedereen erop zit te wachten tot de tijd is verstreken", zei gisteren een van hen.