"Als Brussel de norm die het RIVM-onderzoek aangeeft overneemt, zou dat
een flink aantal boerenbedrijven meer lucht geven", zegt prof. Oene Oenema,
hoogleraar aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. Oenema werkte mee aan
het RIVM-rapport.
De Europese Nitraatrichtlijn schrijft voor dat Nederland in 2001 moet
voldoen aan een mestnorm van maximaal 210 kilo stikstof uit dierlijke
mest per hectare. In 2003 moet dat uiteindelijk 170 kilo zijn. Brussel
maakte de richtlijn indertijd om de kwaliteit van het drinkwater te waarborgen.
Een teveel aan stikstof afkomstig uit dierlijke mest kan namelijk schadelijk
zijn voor het grondwater waaruit drinkwater wordt gewonnen.
De richtlijn staat toe dat de lidstaten onder bepaalde, wetenschappelijk
onderbouwde, voorwaarden van de 170 kilo mogen afwijken. Een flink aantal
lidstaten is al bezig met het verkrijgen van zo'n 'derogatie'. Het RIVM
voerde de studie uit om te kijken hoe groot de derogatie mag zijn om toch
te blijven voldoen aan de richtlijn.
Volgens boerenorganisatie LTO-Nederland zullen de boeren onmogelijk aan
de strenge mestnormen kunnen voldoen. Als het weer namelijk natter of
warmer wordt dan voorzien, kan dat leiden tot een hogere uitstoot van
de mest richting grondwater waardoor de boeren torenhoge heffingen moeten
betalen.
Uit het RIVM-onderzoek komt nu echter naar voren dat een mestnorm van
290 kilo per hectare grasland niet tot méér uitspoeling
van de mest naar het grondwater hoeft te leiden dan een mestnorm van 170
kilo. "Dat komt doordat gras in staat is jaarlijks in totaal zo'n 350
kilo stikstof op te nemen. Dat betekent dan wel dat er vrijwel geen kunstmest
meer bij kan", aldus Oenema. Maïs, tarwe en aardappelen kunnen jaarlijks
maar zo'n 100 tot 150 kilo stikstof opnemen.
"Ik verwacht niet dat Brussel de norm van 290 kilo overneemt", aldus
Oenema. "Maar wellicht dat er een compromis uitkomt van 250 kilo. En dat
zou al een hele verbetering zijn voor een flink aantal boeren. Die 170
kilo is namelijk rampzalig voor de landbouw. Dan moet er óf export
plaatsvinden van mest naar het buitenland, waar helemaal geen behoefte
aan is, óf minder productie waardoor een flink aantal bedrijven
zal moeten sluiten."
LTO-voorzitter Gerard Doornbos pleitte gisteren na het afbreken van het
overleg over het mestbeleid met minister Brinkhorst voor een "fundamenteel
andere benadering" van het mestprobleem. De LTO-projectgroep mestbeleid
komt terug op haar eerdere opstelling dat er geen onderscheid mag worden
gemaakt tussen grondsoorten. LTO wil nu dat Brinkhorst strengere mestnormen
hanteert voor droge zandgronden in waterwingebieden. Stikstof uit mest
sijpelt op droge zandgronden veel sneller door naar het grondwater dan
op bijvoorbeeld klei- of veengrond. LTO zegt het milieuprobleem te willen
aanpakken daar waar het zich voordoet.
In de Nitraatrichtlijn wordt geen onderscheid gemaakt tussen de grondsoorten,
maar moeten de lidstaten "afhankelijk van het gebied specifieke maatregelen
nemen".
Volgens Oenema is het niet zo dat er geen milieuproblemen zijn met het
uitrijden van mest op klei- en veengrond. "Op die grondsoorten speelt
weer een ander, tot nu toe onderbelicht probleem, namelijk de belasting
van het oppervlaktewater. De Nitraatrichtlijn refereert daar ook aan,
dus zullen ook boeren op klei- en veengrond rekening moeten houden met
de richtlijn."
De Wageningse hoogleraar stelt dat er nu in het door de boeren gebruikte
Mineralenaangiftesysteem (Minas) ook al onderscheid wordt gemaakt tussen
de grondsoorten. "Op de zandgronden zijn de Minas-normen voor de maximale
hoeveelheid uit te rijden stikstof uit dierlijke mest lager dan die op
de kleigrond."