[Nederland]


zaterdag
24 mei 1997

 

[Vacature deze week]

Vijftig jaar Marshall Plan

door Gemma Buters, Marijn Jongsma, Kees Lunshof en Arno Reekers

"Onze politiek is niet gericht tegen enig land of enige doelstelling, doch tegen honger, armoede, vertwijfeling en chaos." Met deze woorden lanceerde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, generaal George Marshall, in 1947 zijn plan om Europa te ondersteunen bij de wederopbouw.

Deze maand viert ons land dat het precies 50 jaar geleden is dat George Marshall zijn plan openbaarde. In 1948 begon de uitvoering van de steunoperatie die bekend werd als het 'Marshall-plan'. In de periode tussen '48 en '52 stroomden er geld en goederen van Amerika naar het berooide Europa.

Over het nut en de noodzaak van deze hulp verschillen de meningen. Duidelijk is wel dat het wederopbouw van West-Europa een impuls kreeg door de Marshall-hulp. De honger, armoede en chaos (waarover Marshall sprak) waren in het na-oorlogse Nederland ook te vinden. De Marshall-hulp werd een begrip in ons land.

George Marshall had al een lange carrière als militair achter de rug toen hij in '47 minister van Buitenlandse Zaken werd. Generaal Marshall was onder andere het brein achter de invasie in Normandië die uiteindelijk de verovering van West-Europa op de Duitse bezetter inluidde. Marshall werd voor zijn werk in 1953 beloond met de Nobelprijs voor de vrede.

"Amerikanen ongehoord vrijgevig"

"De Marshall-hulp was een daad van, in de geschiedenis, ongehoord grote generositeit van de Amerikanen en de Amerikaanse regering om het totaal verarmde Europa weer op de been te helpen. Het was zeker niet louter bedoeld om er zelf beter van te worden, zoals critici van de Amerikanen later beweerden."

Bijna vijftig jaar na de aankondiging van die hulp op 5 juni 1947 door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Marshall wordt de immer opgewekte prof. dr. Ernst van der Beugel (79) nog boos om die aantijging.

"Dat is een absurd verwijt. Geen enkel land doet iets bewust tegen zijn eigen belang. Maar het gaat om de interpretatie daarvan. Was er sprake van een kortzichtig, korte termijn belang, of van een strategisch en wijs belang? De Fransen en Britten lieten zich in de jaren dertig door dat eerste leiden, de Amerikanen in 1947 door het tweede. Dat maakt de Marshallhulp zo bijzonder."

Van der Beugel kan het weten. Hij was als assistent van de regeringscommissaris voor het Europese Herstel Programma, dr. Hirschfeld, nauw betrokken bij de invulling er van op de eerste ministeriële conferentie daarover in Parijs en bij de 'verkoop' daarvan aan het Amerikaanse congres. Vervolgens was hij van 1948 tot 1953 directeur van het bureau voor het programma aan het Haagse Smidswater.

Op Buitenlandse Zaken maakte hij verder carrière als directeur Westelijk Halfrond en directeur-generaal Economische en Militaire Aangelegenheden. Van 1956 tot 1958 was hij in het laatste kabinet Drees staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, onder Luns.

Na een korte periode als president-directeur van de KLM trad Van der Beugel op als commissaris bij menig groot bedrijf in en buiten Nederland. In 1965 promoveerde hij op een standaardwerk over de rol van de Amerikanen bij de totstandkoming van de Europese eenheid ("From Marshall aid to atlantic partnership") en werd hoogleraar in Leiden, "de leukste tijd van mijn werkzame leven". Hij was de leidende kracht achter de Bilderbergconferenties waar, op initiatief van prins Bernhard, topfiguren uit politiek, wetenschap en bedrijfsleven elkaar ontmoetten. Ook bestuurde hij het internationaal befaamde Institute for Strategic Studies in Londen.

Na de oorlog koos de bankierszoon Van der Beugel, die in de oorlog jarenlang was ondergedoken, voor een publieke functie. "In Den Haag gebeurde het immers. Ik ging per fiets ging van Amsterdam naar Den Haag en kreeg een baan als chef van het bureau Rijnvaart om in 1946 onder meer secretaris te worden van de Raad voor Economische Aangelegenheden (REA), de belangrijkste onderraad van de ministerraad."

Een jaar later vroeg minister Huysmans hem zich in Parijs te voegen bij dr. Hirschfeld. "Ik kende hem niet. Ik moest maar naar zijn hotel gaan. In de bar, zo werd me gezegd zou een dikke man zitten, de krant te lezen." Voor de jonge Van der Beugel, nog geen dertig jaar, braken enerverende tijden aan, en niet alleen vanwege de Marshall-conferentie zelf. "Ik kende Parijs goed, mijn ouders hadden een vakantiehuis in Frankrijk, en moest Hirschfeld heel wat van de stad laten zien. Hij hield ook, net al ik, van lekker eten."

"De aanleiding voor de Marshallhulp was het enorme gebrek in Europa aan Amerikaanse dollars, de valuta waarmee essentiële, vitale importen werden betaald. Als daaraan niet snel iets werd gedaan, dreigde het door de oorlog al ernstig verwoeste Europa in een onoplosbare crisis te geraken, een absolute ramp, een catastrofe.

Dit dollar-gebrek kwam bovenop de zeer slechte winter die Europa in 1947 teisterde. Het bracht het op zich zelf niet onredelijke herstel van de Europese landen waar aan van alles tekort was, ernstig in gevaar, met alle mogelijke politieke gevolgen van dien. De communisten die Oost-Europa al onder de voet hadden gelopen en getracht hadden Griekenland en Iran aan zich te onderwerpen, dreigden ook in Frankrijk en Italië de boventoon te gaan voeren".

Dit leidde volgens prof. Van der Beugel in de VS tot een revolutie in de naoorlogs buitenlandse politiek met zijn afwijzing van internationale allianties. "Daartegen bestond een diepe afkeer. Ze behoorden tot de zondige vooroorlogs wereld. De Verenigde Naties kreeg prioriteit als collectieve behoeder van de vrede, met een bijzondere verantwoordelijkheid voor de overwinnaars, de VS, de Sovjet Unie, Engeland en China. De Amerikaanse troepen zouden ook zo snel mogelijk worden teruggetrokken uit Europa.

Nadat na de verhouding met de Sovjet Unie ernstig verslechterde, ging, dat concept, mede onder invloed van een groep briljante deskundigen op vredes- en veiligheidsgebied met nauwe culturele banden met Europa, van tafel. De Russen probeerden hun invloedssfeer steeds verder uit te breiden. Er was geen overeenstemming mogelijk over de oplossing van het Duitse vraagstuk, terwijl dat juist bepalend was voor de toekomst van Europa. Zonder een hersteld Duitsland was een sanering in Europa onmogelijk.

"Die revolutie in de Amerikaanse buitenlandse politiek begon bij de Truman-doctrine in maart 1947 waarin het tot politiek van de Verenigde Staten werd verklaard om vrije volkeren te steunen die zich verzetten tegen totalitaire minderheden of tegen dreigingen van buiten af. Deze doctrine maakte het unilateraal uitoefenen van macht door de VS weer mogelijk, wat in 1945 nog was afgewezen. Een jaar later werd de NAVO opgericht."

Als onderdeel van die politiek tot inperking van openlijke communistische agressie tegen landen buiten de Russische invloedssfeer, kwam op 5 juni 1947 de befaamde Harvard-rede van de minister van Buitenlandse Zaken, Marshall, de start van de Marshall-hulp. "Doel daarvan was gezonde economische voorwaarden te scheppen om de bedreiging van de stabiliteit van de verschillende Europese landen tegen te gaan. Een herhaling van wat zich na de Eerste Wereldoorlog plaats vond, mocht niet."

De Amerikanen lieten het aan de Europese regeringen over te bepalen wie wat aan dollars waarvoor nodig had. "Ze namen in grote mate de verantwoordelijkheid voor Europa, maar zonder macht te willen uitoefenen. Ze stelden zich, gemeten aan de potentiële macht die ze konden uitoefenen, zeer terughoudend op. Zeer uitzonderlijk. Naast de bereidheid dollars te verstrekken, stond bevordering van de Europese samenwerking voorop. Dat moest de basis worden voor duurzame vrede en economisch herstel van Europa, en werd het op den duur ook. In een samenwerkend Europa zou ook weer plaats zijn voor Duitsland. De tijd van het najagen van puur nationale belangen moest voorbij zijn."

Daarom haakten de Sovjetunie en haar satellietstaten af. Stalin wilde wel financiële hulp, maar alleen op bilaterale basis, zonder bemoeienis van anderen. "Een enorme fout van de Russen", aldus Van der Beugel. "Het Marshallplan was niet tegen de Sovjetunie gericht. Op weg naar Harvard had Marshall besloten de hulp ook aan de Russen aan te bieden. Het hulpprogramma had niets militairs. Nederland werd nog een keer op de vingers getikt omdat een generaal rondreed in een uit de Marshall-hulp betaalde auto."

De eerste ministeriële conferentie in Parijs over de Marshall-hulp was een vreemde vergadering omdat verschillende landen met verschillende achtergronden bij elkaar zaten. Zo zat Groot-Brittannië als niet-bezette overwinnaar aan tafel met de verliezer Italië en het neutrale Zweden. Men was niet gewend bij elkaar in de boeken te kijken en elkaars gegevens te overhandigen om de behoefte aan dollars te kunnen bepalen. Elk land probeerde krampachtig zoveel mogelijk voor zich zelf binnen te sleuren. Iedereen vergrootte zijn eigen probleem en verkleinde dat van anderen. Er werd tienmaal meer gelogen dan in dit soort conferenties normaal was."

Uiteindelijk kwam er natuurlijk een te omvangrijk programma uit. Dat werd in overleg met de Amerikanen aangepast. Vervolgens moest dat aan het congres 'verkocht' worden. Ook daar speelde de Nederlandse vertegenwoordiger Hirschfeld, net als op de conferentie zelf, een grote rol vanwege zijn enorme kennis van zaken, maar ook omdat ook besloten was met een Benelux-delegatie op te treden. "Van die nauwe samenwerking van toen is later niet veel meer terecht gekomen. De Nederlandse organisatie was zo dat Hirschfeld niet aan een minister moest rapporteren maar aan de ministerraad. Hij had daardoor meer macht dan menig minister."

De hulp was een enorm succes ook al leidde die niet direct tot de intensieve samenwerking die de Amerikanen voor ogen hadden. Het maakte ook de integratie van Duitsland in het Europese statensysteem weer mogelijk.

In Nederland verliep de samenwerking tussen de overheid, bedrijfsleven en vakbeweging goed. Het 'Poldermodel' waarvoor ons land nu zo internationaal wordt bejubeld, bestond ook toen al, inclusief de loonmatiging van nu waardoor geld voor investeringen en werkgelegenheid kon vrij komen.

De dollarhulp werd in nauw overleg soepel aan de verschillende sectoren toebedeeld. Er was tegen de hulp ook geen verzet zoals in andere landen. Per hoofd van de bevolking kreeg Nederland het meeste geld. Van de 20 miljard aan dollars die grotendeels als schenking werd verstrekt, ging ƒ1 miljard naar ons land, wat ongeveer overeenkomt met twintig miljard guldens van nu. Een enorm bedrag."

De spreekwoordelijke Nederlandse zuinigheid van toen werd door de Amerikanen gewaardeerd. Dat staken ze niet onder stoelen of banken toen zij na een bezoek aan Italië door premier Drees en zijn vrouw is hun sobere huis aan de Haagse Beeklaan werden ontvangen. Ze kregen thee en mariabiscuitjes. "In een land waar de premier zo woont en leeft wordt het geld niet over de balk gesmeten", was de tevreden reactie.

Wat deed ons land met dat geld?

AMSTERDAM, zaterdag

Iedereen kent wel de spectaculaire Nederlandse projecten die met Marshall-dollars zijn gefinancierd, zoals de Velsertunnel, de breedbandwalserij van Hoogovens en een deel van de Deltawerken. Deze paradepaardjes beslaan slechts een klein deel van het totale Marshall-pakket. Het grootste deel werd aan alledaagse dingen besteed.

In de eerste jaren werd de Amerikaanse hulp vooral gebruikt om de hongerige magen te vullen, onder meer door graan te importeren. Later profiteerden met name de textiel en de luchtvaart; in mindere mate de scheepsbouw, staalindustrie en de chemie.

De textielindustrie was voor de import van ruwe katoen en machines grotendeels aangewezen op Marshall-hulp. In het dorpje Nijverdal werkten bijvoorbeeld 2000 van de 10.000 inwoners in de Koninklijke Stoomweverij. "Die Marshall-dollars betekenen voor hen onmiddellijk 'vaders boterham'", schreef De Volkskrant in januari 1949. "Geen dollars geen katoen werkloosheid."

In de luchtvaartsector kon KLM zijn vloot oplappen en uitbreiden dankzij Marshall-geld. Ook Fokker importeerde vliegtuigonderdelen en metalen met Amerikaanse steun terwijl de NS materieel konden aanschaffen dankzij Marshall.

Het geld moest in overleg met de Amerikanen worden besteed. De Nederlandse regering wilde het liefst de staatsschuld omlaag brengen, maar de Amerikanen zagen ook graag projecten die tot de verbeelding spraken, zodat goed zichtbaar werd dat Amerikaanse dollars bijdroegen aan de wederopbouw van Europa.

Zo werden er met Marshall-geld en veel publicitaire tam-tam woningen gebouwd in verwoeste steden als Arnhem en Rotterdam en werden er wegen, spoorwegen, bruggen, kanalen, havens en fabrieken weer opgebouwd. Over de drooglegging van Walcheren, nadat de geallieerden de dijken hadden gebombardeerd, werd zelfs een speciale brochure uitgegeven voor de Amerikaanse pers. Andere tot de verbeelding sprekende werken: inpoldering in het IJsselmeer, Deltawerken, aanleg Velsertunnel, uitbreiding TH Delft, hotel Krasnapolsky en Kurhaus, herstel Rotterdamse haven en de industrialisering Zuidoost-Drenthe,

In het bedrijfsleven profiteerden vooral kleinere bedrijven. Hoogovens was een uitzondering. In 1950 kreeg Hoogovens het voor die tijd enorme bedrag van ƒ96 miljoen aan financiering om een moderne breedbandwalserij aan te schaffen. "Die investering is later dubbel en dwars terugbetaald", memoreerde bestuursvoorzitter ir. M.C. van Veen onlangs tijdens een Marshall-congres.

Van defensie-orders die met Marshall-geld werden gefinancierd, profiteerden onder andere DAF, Fokker en Hollandse Signaal. Meer dan een miljard gulden ging naar de landbouw voor bijvoorbeeld schrikdraad-afrasteringen, research en drogerijen voor groenvoer. De laatste grote uitgave was ƒ400 miljoen voor de Deltawerken in '53.

Hulp gaf burger weer moed

Was de Marshall-hulp de redding van Nederland of niet meer dan een ordinaire pr-stunt? Vijftig jaar na het begin van de Marshall-hulp zijn veel historici en economen het er over eens dat de jubelende verhalen uit de jaren '50 over de economische effecten van de Marshall-dollars nogal overtrokken waren. "Zonder Marshall-geld hadden we het ook wel gered, het herstel had alleen langer geduurd", meent historicus Frank Inklaar, die half mei promoveerde op de Marshall-hulp. "Het grote belang van de Marshall-hulp ligt op psychologisch gebied. Op een cruciaal moment werd de burgers een hart onder de riem gestoken. Daardoor kregen ze weer vertrouwen in de toekomst."

ZWOLLE, zaterdag

Zonder Marshall-dollars was Nederland in een poel van ellende en misère gestort. Dat is het schrikbeeld dat de propaganda-machine van de Amerikaanse en Nederlandse overheid opriep in de jaren tijdens en na de Marshall-hulp.

"Waar zouden wij zijn zonder deze Amerikaanse hulpverlening? Onze levensstandaard zou minstens 20% dalen, een daling die de overgrote meerderheid van de Nederlandse bevolking in de diepste armoede zou storten. (...) Het arbeidskind zou slecht gekleed en gevoed zijn en zou zijn dagen slijten in kommer en ellende. Nederland zou geen toekomst meer hebben." Zo somberde destijds bestuurslid A. Vermeulen van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen.

Later onderzoek heeft dit beeld aanzienlijk bijgesteld. De Nederlandse economie groeide in de Marshall-jaren weliswaar razendsnel, maar dit economische herstel was in feite al vóór 1948 op gang gekomen. Bovendien profiteerde Nederland van andere ontwikkelingen, zoals de liberalisering van het internationale handels- en monetaire verkeer.

De Marshall-hulp was echter essentieel in het oplossen van het dollartekort, zodat de regering goederen kon blijven importeren. Was dit acute probleem niet opgelost, dan had de overheid de buikriem verder moeten aansnoeren en hadden vooral de burgers nog jaren langer op een houtje moeten bijten.

Volgens de historicus P. van der Eng had de groei van het nationaal inkomen zonder Amerikaanse hulp slechts een jaar vertraging opgelopen, maar de consumptie per inwoner bijna zes jaar. Onderdirecteur M.M.G. Fase van De Nederlandsche Bank berekende onlangs dat de Marshall-dollars slechts een positief effect van 2 tot 4% hadden op de productie. Andere historici betwisten deze cijfers weer maar de algemene moderne visie is, dat het directe economische effect van de Marshall-hulp bescheiden is geweest.

"De propaganda heeft in de Marshall-periode zijn werk uitstekend gedaan", concludeert de kersverse promovendus Frank Inklaar. "Uit enquêtes toentertijd bleek aanvankelijk dat de Nederlandse bevolking vooral eigenbelang vermoedde achter de Marshall-hulp. Niet dat daar iets mis mee is, maar de Amerikanen wilden graag dankbaarheid zodat ze aan het thuisfront duidelijk konden maken dat het geld goed werd besteed. Zo kwam er een enorme lawine aan propaganda: radiospotjes, brochures, krantenartikelen, tentoonstellingen, noem maar op. Alles om het beeld over te brengen dat zonder Marshall-hulp Nederland zou instorten."

"Maar met de Marshall-hulp werd Nederland een hart onder de riem gestoken", zegt Inklaar. "Heel concreet zag men de schepen met hulpgoederen binnen komen. Dat gaf de burger hoop en een perspectief voor de toekomst. Nog wat jaren van sober leven en loonmatiging waren zo beter vol te houden."

Volgens Inklaar werkte het rooskleurige beeld dat de Nederlanders van Amerika voorgeschoteld kregen, als een lonkend walhalla. Voor de verarmde Nederlanders was Amerika in die tijd het beloofde land. Als ze maar hard genoeg werkten, konden zij als beloning ook al die welvaart krijgen die aan de overkant van de oceaan zo normaal was.

"'You can be like us', dat was de boodschap", vertelt Inklaar. "Het enige dat men hoefde te doen, was het Amerikaanse recept te volgen. Economische groei stond centraal. Dat gaf welvaart en stabiliteit."

"Voor een gemiddelde burger was dat natuurlijk een hele aanstekelijke boodschap", meent hij. "Nederland had net de depressie van de jaren '30 achter de rug. En er was het overheersende gevoel dat na de oorlog alles anders moest worden. Dat maakte de mensen ontvankelijk voor het Amerikaanse perspectief."

Economische groei was dus het toverwoord. In dat kader heeft Inklaar onderzoek gedaan naar de 'Technical Assistance'; in geld uitgedrukt een miniem deeltje (slechts 1%) van het Marshall-pakket, maar volgens Inklaar van grote betekenis voor de ontwikkeling van Nederland.

Het doel van de Technical Assistance was Nederland kennis te laten maken met de Amerikaanse productiemethoden. Het bevorderen van de productiviteit van de Nederlandse arbeiders stond centraal. Begrippen als massaproductie, lopende-band werk en zelfbediening waren hier nog onbekend. Daartoe werden er 'productiviteitscentra' opgericht en kwamen er Amerikaanse adviseurs naar Nederland.

Buitengewoon populair waren de studiereizen die deels met Marshall-dollars werden betaald. Honderden Nederlanders van allerlei pluimage scheepten zich in om het Amerikaanse wonder met eigen ogen te gaan aanschouwen en kennis te maken met de 'American way of life'.

De studieteams kwamen bijna altijd razend enthousiast terug. In rapporten, lezingen en cursussen beschreven zij wat ze in Amerika hadden gezien; massaconsumptie, massaproductie, een hoge arbeidsproductiviteit, modern management, landbouwtechnieken en supermarkten. Volgens Inklaar werd de Amerikaanse blauwdruk niet klakkeloos overgenomen. De Nederlanders gaven er hun eigen invulling aan.

Veel geïmporteerde kennis was echter niet toepasbaar op het moment dat de reizigers weer terugkeerden maar dook soms pas tien jaar later weer op, toen de geesten er wel klaar voor waren. "Het Nederlandse publiek was in de jaren '50 al zodanig voorgekookt, dat allerlei productiviteitsverhogende maatregelen later zonder morren werden geaccepteerd."

De 'American way of life' bleef nog lang een amper bekritiseerd lichtend voorbeeld. De diepe indruk die het welvarende land maakte op de magere Nederlanders in hun eindeloos verstelde kleren, bleef in hun geheugen gegrift.

"De Amerikanen hebben ons daar laten zien wat welvaart betekent en hoe zij die bereiken. Want dit moeten we weten", rapporteerde een Nederlands studieteam uit de confectie. "Niets werkt stimulerender op de wil om welvaart te veroveren dan welvaart te zien. (Is dit niet de oorzaak van het bestaan van een zeker gordijn?) Laten alleen al daarom zoveel mogelijk mensen naar Amerika gaan."

(Citaten uit: F. Inklaar, "Van Amerika geleerd. Marshall-hulp en kennisimport in Nederland.")

Strategisch belang VS voorop

AMSTERDAM, zaterdag

Op 5 juni 1947 presenteerde de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, generaal George C. Marshall, zijn befaamde plan voor grootschalige financiële hulp aan Europa om de opbouw van het verwoeste continent te ondersteunen.

"Europa moet substantiële extra hulp krijgen, anders krijgt zij te maken met een zeer ernstige economische, sociale en politieke achteruitgang", zei hij in zijn beroemde speech op de universiteit van Harvard.

Die woorden waren het begin van een moeizaam politiek proces, dat uiteindelijk leidde tot 14,6 miljard dollar aan Amerikaanse steun voor Europa in de periode 1948-1952. Iedere Amerikaanse burger moest 85 dollar extra belasting per jaar betalen om zijn Europese medemens door de barre na-oorlogse tijden te helpen.

Voor de Amerikaanse regering stond het strategisch belang van een economisch en politiek stabiel en bovenal geïntegreerd Europa voorop. Economische hulp zou een barrière tegen het oprukkende communisme vormen. Het Marshall-plan vormde zo een uitwerking van de bekende Truman Doctrine van 1947. Veel historici zien in het Marshall-plan dan ook op de eerste plaats een politiek en niet een economisch initiatief.

Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog werd in Europa met man en macht gewerkt aan de wederopbouw. Ondanks ook toen al forse bedragen aan Amerikaanse leningen en schenkingen, kwam het economisch herstel niet voldoende uit de verf. Wat Europa nodig had, was een gestructureerd hulpplan dat handelsbelemmeringen uit de weg zou ruimen, de staatsfinanciën zou ordenen en de landen zou dwingen tot samenwerking.

Het Europese productieapparaat was door de oorlog bijna geheel verwoest of geplunderd. Praktisch alle goederen moesten worden geïmporteerd uit de Verenigde Staten. Alleen de VS konden voldoen aan de enorme Europese vraag naar goederen.

Het probleem was dat Nederland en andere Europese staten in de loop van 1946 door hun dollars heen raakten. Door het gebrek aan dollars dreigden de Europese economieën te stagneren. De economische wederopstand ging dus eerder te snel dan te traag. Dit was het essentiële knelpunt dat door de Marshall-dollars werd opgelost.

De Marshall-hulp bestond niet uit een grote zak met dollars. De regeringen kregen van de Amerikanen goederen. Bedrijven konden deze goederen kopen tegen lokale valuta. Dit geld werd gestort op de zogenaamde 'tegenwaarderekening'. In overleg met de Amerikanen werd dit geld vervolgens door de overheid besteed, onder meer aan defensie, infrastructurele projecten en aan het saneren van de staatsschuld.

Dé grote katalysator voor Europese samenwerking is de Marshall-hulp niet geweest. Het gekibbel, gedraai en gemanipuleer tijdens de conferenties van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES) illustreerde prachtig hoe ieder land alleen maar uit was op het binnenhalen van zoveel mogelijk dollars voor zichzelf. Toch werd in deze jaren wel de grondslag gelegd voor latere Europese organisaties die wel hout sneden zoals de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, één van de voorlopers van de huidige Europese Unie.

Aan de andere kant heeft de Marshall-hulp de tweedeling van Europa onomkeerbaar gemaakt door uitdrukkelijk de Westerse bezettingszones in Duitsland bij het plan te betrekken en door de weigering van de Sovjetunie om deel te nemen.

Sommigen zien de huidige hulpverlening aan Oosteuropese landen dan ook als een vervolg op het Marshall-plan. De omstandigheden in West-Europa toen en Oost-Europa nu zijn echter nauwelijks te vergelijken. Daar ontbreekt de vruchtbare bodem van een goed gereguleerde markteconomie. Het economisch herstel in deze landen is dan ook niet zo spectaculair als in het na-oorlogse Europa.

Dollars kwamen precies op tijd

AMSTERDAM, zaterdag

De Nederlandse regering aanvaardde het aanbod van de Marshall-hulp met beide handen. Ook in ons land raakte de voorraad dollars snel uitgeput. De consumptie, investeringen en overheidsuitgaven namen razendsnel toe, maar de productie bleef achter bij de uitgaven.

Van alle Europese landen waren volgens de Britse econoom A.S. Milward Nederland en Frankrijk het meest afhankelijk van importen. Als er geen hulp kwam, zou men de tering naar de nering moeten zetten door minder te importeren, met alle gevolgen van dien.

Het Centraal Plan Bureau berekende eind '47 dat zonder hulp de consumptie met 12% zou moeten worden verminderd, de investeringen met 40% en de overheidsuitgaven met 5%. "Dit zou onrust en spanningen onder de bevolking veroorzaken", waarschuwde het CPB.

De Nederlandsche Bank noemde in het jaarverslag over 1946 het deviezentekort hét centrale probleem waarvan "de mogelijkheid van ons herstel afhankelijk is". In 1947 werd de situatie nog nijpender omdat de strenge winter en droge zomer extra importen van voedsel en brandstof noodzakelijk maakten.

De Marshall-dollars kwamen dus precies op tijd. Ons land kreeg $1,127 miljard ofwel 109 dollar per hoofd van de bevolking; omgerekend naar de hedendaagse maatstaven een slordige 22 miljard gulden. Met zo'n 7,7% van het totale Marshall-pakket werd Nederland relatief goed bedeeld. Veel andere landen moesten het stellen met 50 dollar per inwoner.

Volgens historica Pien van der Hoeven waren de twee Amerikaanse bazen van de Marshall-hulp, Hoffman en Harriman, nogal onder de indruk van premier Drees die ze in zijn eenvoudige woning onthaalde op thee met een mariakaakje. "In een land waar de premier zo sober leeft, is ons geld goed besteed", moet Hoffman gezegd hebben.

Eind april 1948 liep het eerste schip met Marshall-goederen binnen in de haven van Rotterdam. In 1949 en 1950 werd meer dan de helft van de Nederlandse invoer uit het dollargebied door de Amerikanen betaald. "Een geschenk zoals dit is in de wereldgeschiedenis nog niet voorgekomen", noemde topambtenaar H.M. Hirschfeld, die in Nederland verantwoordelijk was voor de hulpverlening, het Marshall-plan.

Een publiciteitsbombardement moest de bevolking Nederlandse aanmoedigen tot dankbaarheid voor de Amerikaanse vrijgevigheid, en aanzetten tot zuinigheid en vlijt zodat ons land snel weer op eigen benen zou staan.

Bezoekers van de Voorjaarsbeurs in 1949 konden luisteren naar het volgende gefingeerde telefoongesprek over de Marshall-hulp tussen een Amerikaanse en een Nederlandse arbeider:

Jimmmy: "Je begrijpt, wij kunnen met deze steun niet eeuwig doorgaan. Wat doen jullie er nu eigenlijk aan?

Jan: "Harder werken, Jimmy, en zuinig zijn. (...) Als wij alles op alles zetten en dat zullen wij hoeven jullie in 1952 voor ons geen belasting meer te betalen. Dan zullen we op eigen benen kunnen staan."

Jimmy: "Geen dank Jan, een welvarend en onafhankelijk Europa is ook in ons belang."

De politieke aspecten van de Marshall-hulp kwamen Nederland evenmin slecht uit. Europese samenwerking zou gunstig zijn voor Nederland, zeker als dit zou leiden tot een economische gezonde Duitse buurman, veilig ingekapseld in Europees verband.

Bovendien gaf de Marshall-hulp Nederland de financiële speelruimte om orde op zaken te stellen in Nederlands-Indië. Nederland dacht niet zonder Indië te kunnen om er economisch weer boven op te komen. Ironisch genoeg gebruikten de VS later dezelfde Marshall-hulp als drukmiddel om ervoor te zorgen dat Nederland Indië zijn vrijheid zou teruggeven.

In de rij voor zelfbediening

HELMOND, zaterdag

Tollend van verbazing struinde E.J.M. Hettema de H uit de supermarktketen EDAH in 1953 rond in de grote Amerikaanse supermarkten, die daar toen al snel gemeengoed werden. "Het was een andere wereld, een openbaring. Je zag daar dingen, waar je zelf nog nooit aan had gedacht", vertelt de krasse, 83-jarige Hettema in zijn villa in Helmond.

Als lid van een 30-koppige studiegroep uit het winkelbedrijf mocht Hettema drie maanden lang Amerika doorkruisen om de kunst van de Amerikaanse supermarkten af te kijken. Deze studiereis werd betaald met Marshall-dollars en maakte deel uit van de 'technical assistance'.

In die tijd was het fenomeen van zelfbediening in Nederland nog vrijwel onbekend. Alles ging via de toonbank. Alleen in Arnhem was een paar pioniers met zelfbediening aan het experimenteren.

"Uit vakbladen wisten we natuurlijk al veel van wat er in de VS gebeurde", vertelt Hettema. "Maar we stonden toch wel met ons hoofd te schudden dat ze daar al zo ver waren. In Nederland was het echt een oude troep. De supermarkt, wat weer een stap verder is dan zelfbediening, begon in Amerika al op te komen. En de mensen kwamen er met de auto naar toe. Iedereen had een auto."

Rondkijkend van Chicago tot Californië leerden de Nederlandse grutters over assortimenten, winkelinrichting, distributie en verpakkingen zoals vacuüm en blik. Vooral dat laatste was erg belangrijk om in Nederland de zelfbediening op gang te brengen. "Wij moesten onze leveranciers ervan overtuigen voor ons te gaan verpakken", vertelt Hettema. "Dat moesten we eerst allemaal zelf doen."

Hettema, 40 jaar oud toen hij het Amerikaanse systeem ging besnuffelen, was een overtuigd voorstander van zelfbediening. "Ik geloofde er echt in, mijn vader één van de oprichters van EDAH had er meer moeite mee", herinnert hij zich. "In Nederland vroeg men zich af of het zou aanslaan. Sommigen dachten dat een Nederlander graag een kwartier voor de toonbank staat om een praatje te maken. Maar ik zag in Amerika hoe prettig is het is als je de tijd kan gebruiken om op je gemak uit te zoeken wat je wilt hebben."

Terug in Nederland opende de Edah in 1953 zijn eerste zelfbedieningswinkel, in Heerlen. "De mensen stonden straten ver in de rij, zo groot was de nieuwsgierigheid", blikt Hettema terug. "Maar niet iedereen stond te juichen. Vooral oudere mensen moesten er aan wennen. Het was een prachtige tijd."

Verdeling dollars over Europa

Totaal verstrekt: $14,6 miljard: IJsland 0,2%, Noorwegen 1,9%, Zweden 0,8%, Groot-Brittannië 24,8%, Denemarken 2,1%, Ierland 1,1%, Nederland 7,7%, België/Luxemburg 4,3%, Duitsland (FRD) 10,8%, Oostenrijk 5,2%, Frankrijk 21,1%, Portugal 0,3%, Italië 11,7%, Griekenland 5,5% en Turkije 1,7%. (Verdeling in %)

Viering 50 jaar Marshall-plan

De viering van vijftig jaar Marshall-plan zal deze dagen in alle hevigheid in ons land losbarsten.

Met name Den Haag en Rotterdam pakken fors uit. De belangrijkste bijeenkomst is uiteraard de Marshall-herdenking op 28 mei in de Haagse Ridderzaal, die zal worden bijgewoond door de Amerikaanse president Bill Clinton. Ook regeringsleiders uit zo'n vijftig andere landen zijn hiervoor uitgenodigd. De hoogwaardigheidsbekleders komen rond 15.30 uur aan op het Binnenhof.

Vooruitlopend op de komst van Clinton werd een deel van de Haagse binnenstad vorige week al versierd met vlaggen en 'appeltjes van Oranje'. Het paleis Lange Voorhout biedt tot en met juni plaats aan een overzichtstentoonstelling. Op 26 mei wordt deze geopend door de Amerikaanse ambassadeur.

Een andere expositie vindt plaats in het Algemeen Rijksarchief, waar de civiele en militaire facetten van de Marshall-hulp worden belicht. Een expositie in het Haagse stadhuis van kunst door gehandicapten in het kader van Marshall zal duren tot 29 mei.

Op 23 mei zal in Den Haag een herinneringsplaquette worden onthuld voor de gerestaureerde Hr.Ms. Mercuur, het schip dat in 1954 door de US Navy in het kader van de hulp werd overgedragen om zeemijnen te kunnen ruim. Op 24 mei geven Amerikaanse brass-bands op het Spuiplein een muzikale parade, terwijl een dag later tussen 12.00 en 13.00 uur op het carillon van de Grote Kerk een concert van Amerikaanse melodieën ten gehore zal worden gebracht.

Ook Rotterdam, de stad die als geen ander heeft kunnen profiteren van de Marshall-hulp, gaat breed uitpakken. Zo zijn alle in ons land wonende Amerikanen uitgenodigd voor een feest op de Wilhelminapier. De mogelijkheid bestaat, dat president Clinton hier zijn gezicht komt laten zien en een speciale plaquette zal onthullen.

In de Maasstad is eveneens een aantal speciale tentoonstellingen in onder andere de Kunsthal (vanaf 29 mei), het NAi (vanaf 24 mei). Ook Boijmans Van Beuningen en het Foto-instituut besteden aandacht aan Marshall.

Elders in het land zal vijftig jaar Marshall-hulp eveneens niet ongemerkt voorbijgaan. Naast tal van lokale initiatieven houdt de marine vanaf 24 mei een tentoonstelling in het Amsterdamse Scheepvaartmuseum, terwijl het Groninger museum de Amerikaanse interieurs tussen 1930-1960 belicht en de invloed daarvan op onze eigen interieurs.

Ter gelegenheid van de festiviteiten brengt PTT Post twee postzegels uit. Ook zal er een een zilveren 'Marshall-tientje komen. McDonald's tenslotte gaat ruim drie miljoen placemats bedrukken met informatie over het Marshallplan, gericht op jongeren.

 


Auteursrechten voorbehouden 1996-1997, © Dagblad De Telegraaf, Amsterdam


De Telegraaf-i wordt het best bekeken met Netscape of Microsoft Internet Explorer